dinsdag 28 november 2017

Rochelend heen, gatkrabbend en krom


Vandaag precies vijftien jaar dood: Lennaert Nijgh. Ik blader in zijn brieven, denk aan hem zoals ik me hem had voorgesteld, denk aan hem zoals ik hem heb leren kennen, denk aan hem zoals ik hem nadien ben gaan begrijpen. Vergeten is hij allerminst, de mottige nachtuil Nijgh: zijn nagedachtenis is zelfs levendiger dan vijf, dan tien jaar geleden. Het boek Tobia, zijn enige roman, is voor de derde keer uitgebracht, er zijn een theatervoorstelling en een hoorspel naar gemaakt. 'Moet dat nou?' verzuchtte mijn vriend Karl, met wie ik ooit het boek deelde. Het voelt niet altijd prettig om het erfgoed van je jeugdhelden, dat ooit jouw persoonlijk bezit leek, zo uitgemolken te zien. Ofwel, in Karls woorden: 'Waar wij ooit, voetje voor voetje onze weg vonden, rijden nu de bussen toeristen af en aan, alles plettend.'
Overmorgen wordt een nieuw boek gepresenteerd van biograaf Peter Voskuil dat tot nog toe onbekend materiaal bevat. Er staan onder meer een paar brieven in die Lennaert aan mij schreef. Brieven die als volgt konden eindigen:

"Niettemin, laat er hoop zijn. Is het niet werkelijke hoop, dan maar uit de macht der gewoonte.
Ik doe van mij horen. Drink, heb lief en leef in vrede.

w.g. Oud & Ziek, & alle dagen Zat.

(rochelend heen, gatkrabbend en krom)"

of:

"Met sombere groet en mompelend in het duister weg strompelend, verdwijnt hij, de wonderlijke oude. Barrevoets en aangeblaft door de honden.
Mompelt: 'Kut!' Mompelt: 'Klote!'
En gaat, de winter tegemoet."

Ik kan deze vijftiende sterfdag, een dag waarop de hagel met knekelvingers op de ramen roffelt (vrij naar L.N.), niet laten passeren zonder iets over Lennaert te schrijven. Maar ik voel me machteloos; wat ik ook verzin, het wil maar niets worden, het blijft armoedig en overbodig. 'Gemompel van bedelaars', meer niet. Beter over Lennaert schrijven als de lente weer regeert en alles groen is, ook de herinnering.
Ik volsta met het citeren van het stukje dat ik hier vijf jaar geleden plaatste.
"Vandaag tien jaar geleden werd ik gebeld door Anja Bak. ‘Als je Lennaert nog wilt zien, moet je snel zijn.’
Ik sprong in de auto en reed naar Haarlem. In het Kennemer Gasthuis ving Anja me op. ‘Je bent net te laat, hij is een kwartier geleden overleden.’ Ik wilde naar zijn sterfkamer gaan. Ze hield me met zachte drang tegen maar kon niet verhinderen dat ik op de gang een brancard zag die werd weggereden. Daarop lag een uitgemergeld wassen beeld. Aan de gouden zeemansoorring herkende ik onmiddellijk mijn vriend.
Even later zat ik met de andere intimi in een kamer. Ze leefden al een dag of langer met zijn onafwendbare dood, dus waren een stap verder dan ik. Het gesprek had een gedempte opgewektheid. Boudewijn vroeg me iets over inzingen, hoe deden klassieke zangers dat? Lennaerts drie ex-vrouwen zaten zusterlijk bijeen en praatten over praktische zaken. Astrid zuchtte af en toe, pinkte een traantje weg en baste: ‘Die goeie Len. Arme jongen.’ Een verre neef zat er zwijgend bij. Hij wist zich niet goed een houding te geven. Hij was de erfgenaam maar kende zijn familielid volgens mij nauwelijks.

Mijn vriendschap met de Haarlemse dichter was een merkwaardige. Als we elkaar ontmoetten was het of daar twee afgezanten van onze werkelijke persoonlijkheden zaten, elkaar aftastend en verlegen met de situatie. Ik werd gehinderd door de bewondering voor mijn jeugdheld. Op mijn best maakte ik mezelf groter dan ik was en speelde met bravoure de man van de wereld. Op mijn slechtst voelde ik me volkomen misplaatst in de bruine cafés waarvan Lennaert zijn huiskamer had gemaakt, een kleine jongen tussen zware mannen.
Een enkele keer nam hij me mee naar een restaurant, om zonder het laconieke commentaar van zijn meeluisterende kroegmaten van gedachten te wisselen. Maar ook dan was het gesprek moeizaam. Nijgh kon zich slecht uiten en was bovendien moeilijk te verstaan: ‘Geheimzinnige Ziekte aan de stembanden’. Veelbetekenende korte opmerkingen en expressieve kreetjes, daar moest ik het veelal mee doen. Vaak was alles Zwaar Kut. Waarom precies, dat zou hij me in zijn volgende brief wel uitleggen. Ondertussen dwaalde zijn blik afwezig door de ruimte. Soms keek hij me even oplettend aan, maar ook dan was het of hij eigenlijk met een ander praatte en ik het toevallige onderwerp van gesprek was, dat hij eens goed moest observeren.
Die ander was hijzelf. Nijgh was een verlegen man, een eenzame wolf, die in zijn hart niets liever wilde dan liefde, warmte en wederzijds begrip, maar niet bij machte was die levensbehoeften te vervullen. Daarbij zat hij vooral zichzelf in de weg, want als ras-romanticus legde hij de lat hoog. De norm waaraan het leven moest voldoen was ergens in een ver verleden vastgelegd. Van zijn jeugddromen kon en wilde hij geen afstand doen. Dus vertoefde het meest wezenlijke deel van hem elders, in een binnenwereld, onbereikbaar voor zijn tijdgenoten.
Echte gesprekken met Lennaert had ik alleen op papier. In zijn brieven kon hij gevoelens die onder vier ogen onbespreekbaar waren makkelijker uiten en was hij soms pijnlijk openhartig. Vermomd met ironie en zelfspot, dat wel, of, als hij in een literaire bui was, zwaar aangezet met archaïsche frasen. Prachtige brieven waren dat, die me beurtelings tot tranen roerden en deden schaterlachen.
Toen die brieven in de laatste jaren steeds korter en droger werden wist ik dat hij zich uiteindelijk geen illusies meer maakte. Zijn dromen waren op, net als zijn lichaam."

vrijdag 24 november 2017

DE SIGARENWINKEL

Eindelijk is het zover. Het boek lag lang te sluimeren, eerst op mijn harde schijf, toen op die van de uitgever, maar nu mag het naar buiten. Het wordt losgelaten en is vanaf nu vogelvrij, iedereen mag erop schieten. En daarmee op mij - op de pijn die dat misschien gaat doen hoop ik voorbereid te zijn.

Waarom schrijft een mens een roman, als hij geen romanschrijver is? Omdat het een soort meesterproef is?
Liefhebbers van mijn manier van schrijven hebben vaak gezegd: 'Wanneer komt je boek?'
Er kwam een boek, maar dat bedoelden ze niet; een boek, dat is een roman, geen verzameling stukjes. Ik antwoordde dat ik geen roman in me had, geen roman ambieerde te schrijven. Sommige mensen zijn geboren voor de heldhaftige verfstreek op een paar vierkante meter linnen, andere voor het arceren met een tekenpennetje. Ik behoorde tot de laatste categorie.
Maar het kriebelde, het jeukte. En op een dag deden aanleiding en onderwerp zich voor. Ik liep langs de sigarenwinkel waar ik in slechte dagen had gewerkt en zag een advertentie. Zo'n zelfde advertentie had me er destijds doen solliciteren. De beginscène van het boek was er, samen met het euforische maar ook onzekere gevoel, dat ik op het punt stond een nieuw en spannend traject te beginnen.
De start bleek verrassend gemakkelijk. Jarenlang kalenders schrijven hadden me de juiste omgang met een omvangrijk werk bijgebracht: gewoon maar beginnen, niet te veel vooruitkijken en elke dag trouw een portie doen - op zeker moment is het dan klaar; vooropgesteld dat je structuur en grote lijn van meet af aan duidelijk voor je ziet.
Welnu, die zag ik. De geschiedenis die ik ging vertellen was immers waar gebeurd? Een afgeronde periode in mijn leven, een vertelling met kop en staart, die niet echt prettig was om aan terug te denken maar als boek, als roman, tenminste nog ergens voor zou deugen.

Maar na een paar hoofdstukken ontdekte ik dat ik vast zat. Hoezeer de werkelijkheid ook de richting aanwees, ik kwam niet verder in mijn verhaal. En toen nam ik een dapper besluit. Ik zou gaan verzinnen. Ik zou gaan liegen. Dat was toch waarin de fictie zich onderscheidde van de werkelijkheid, nietwaar? Een nieuwe hoofdpersoon deed haar intrede. Ik leende het uiterlijk van iemand die ik van gezicht kende en vulde dat in met een mengsel van vrouwen die ik beter gekend had. Toen ik mijn eerste regels van deze nieuwe verhaallijn intikte gaf me die handeling een duizelig gevoel. Dit was macht, dit was doodenge verantwoordelijkheid. Alles was mogelijk! Dus zo voelde de romancier zich...
Daarna schreef het boek zichzelf weer, het was vrij; het kon, binnen de beperkingen die de grote dramatische lijn stelde, alle kanten op. Aan het eind gekomen herschreef ik de eerste hoofdstukken, om ze meer te laten rijmen met de latere.

Het schrijven van De sigarenwinkel was pijnlijk. Ik heb weinig reden om trots te zijn op de beschreven periode en die werd genadeloos opgerakeld. Maar vanaf het moment dat ik nadrukkelijk (autobiografische) fictie schreef was het toch minder pijnlijk dan in het begin, toen het verhaal gelijk op ging met de werkelijkheid. Ik kon de toon lichter houden, humor een plaats blijven geven en de complexe situatie waarin ik toen verkeerde wat simpeler maken door een paar belangrijke personages weg te houden uit de vertelling. Uiteindelijk heeft het boek de herinnering voor een deel verdrongen: ik weet soms niet meer hoe het 'écht' ging; en heb meer vrede met die troep van toen. Je moet iets - met dank aan Ingrid Hoogervorst - eerst 'naar je toe schrijven' om het uiteindelijk toch 'van je af' te kunnen schrijven.

Hieronder citeer ik de reclametekst van de uitgever. Ik hoop natuurlijk dat u allemaal dit boek bestelt, al zou ik tegelijkertijd willen, dat niemand het las, echt waar. Tegen alle meewarige blikken bescherm ik me op voorhand door hard te roepen: 'Het is allemaal verzonnen hoor, het is maar een roman! Zo erg was het heus allemaal niet!'

"De sigarenwinkel is een psychologische roman vol zwarte humor. De neergang van de drankzuchtige hoofdpersoon wordt beschreven tegen het decor van het tabaksbedrijf met al zijn eigenaardigheden. Daarmee is het boek ook een zedenschets van een specifiek milieu, die in zijn satire hier en daar herinnert aan Voskuils Het Bureau. De hoofdpersoon, operazanger Pascal van Raemsdonck, besluit zijn vastgelopen leven een nieuwe wending te geven. Hij wordt verkoper in een chique sigarenwinkel. Maar anders dan hij verwacht zijn daarmee zijn zorgen zeker niet voorbij. Integendeel: zijn laatste beetje zelfrespect sneuvelt in de dagelijkse strijd met grotere ego’s dan hijzelf. De sigarenwinkel is na Rookzanger (2012) en Bankjeszomer (2014) het derde boek van Jan-Paul van Spaendonck (1956) dat bij Flanor verschijnt. Het is het romandebuut van de Amsterdamse musicus en auteur, die verder o.a. columns, verhalen, vertaalde poëzie en een kinderboek publiceerde."

Ik zou hier zelf nog aan willen toevoegen, dat het boek een klein monument heeft opgericht voor een verdwijnend tijdperk: dat van de roker. Het speelt in de tijd dat het rookverbod in de horeca er zou komen. Ik vond dat toen bizar en schandalig; en moet je nu zien: ik rook zélf niet meer!

De prijs van De sigarenwinkel (ingenaaid, 16 x 23 cm en 180 pagina’s) bedraagt EUR 19,50. Het boek is te verkrijgen door overmaking van EUR 19,50 op bankrekening NL85 INGB 0680 2522 15 ten name van W.S. Huberts te Nijmegen, onder vermelding van 'Sigaar’. Als u betaalt via elektronisch bankieren, vergeet dan niet uw adresgegevens toe te voegen. Na ontvangst van de betaling wordt uw bestelling zonder verdere kosten bij u thuis afgeleverd. Bij afleveradressen in het buitenland zullen de extra verzendkosten in rekening worden gebracht.


(Omslagontwerp: Rosanne van Spaendonck)



dinsdag 21 november 2017

LEPELAARS




















Mijn goede vriend De dwarse man publiceerde onlangs op zijn blog een gedicht. Lepelaars, heet het. Het gaat zo:


Een jongeling die wegvluchtte in dromen
ontdekte dat, een schoolse donderdag
terwijl de juf vertelde van een slag,
een lepelaarsgezin was aangekomen.

De schoorsteen van het gymlokaal, benest
door spatelsnavelige droomexoten,
staande op hun hoge, kromme poten
werd voor die vale trekkers een gevest.

Wat hij niet wist toen, is dat lepelaars
maar zelden uit hun eigen land van kassen
en drassig rietland naar de steden trekken.

Ze waren vreemd: verwaten klepperaars.
Hij zag hun nest, maar ook de zon, de plassen.
Hij zag de kuikens met hun korte nekken.

Strikt genomen laat het gedicht in het midden of deze gebeurtenis werkelijk heeft plaatsgevonden, of dat de schooljongen, van wie immers gezegd wordt dat hij wegvluchtte in dromen, haar heeft verzonnen. 'Droomexoten' staat er verderop, en dat pleit voor het tweede.
Maar de auteur zweert bij de historiciteit van het voorval. Tot mijn verbazing - want nog voordat er een strenge en letterlijke vogelaar langskwam die in een commentaar op het blog stelde dat lepelaars niet nestelen in schoorstenen en bovendien niet klepperen, bevreemdde het verhaal me al: ik zat bij de dichter in de klas, en kon er me niets van herinneren.
Maar... dat zei op zichzelf niet zoveel, want toen ik mijn geheugen afgraasde op zoek naar herinneringen uit die tijd, kwam ik tot de ontluisterende ontdekking dat er daar niet erg veel van te vinden waren. Mijn geheugen begint pas flink van zich te doen spreken zo rond de vijfde klas van de lagere school, de prepuberteit: met het schaamhaar kwam ook het zelfbewustzijn, en daarmee het isolement: denken werd een manier om greep op het leven te houden, het geheugen werd een belangrijk wapen in een verwarrende wereld. Daarvóór had ik maar wat gedobberd op de lauwe golfslag van het bestaan. Als je je veilig voelt heb je geen behoefte aan mentaal houvast - herinneringen en gedachten kunnen komen en gaan wat ze willen.
Ik heb altijd gedacht dat de afwezigheid van herinneringen aan die vroege jaren iets negatiefs inhield - iets van verdringing? - maar terwijl ik tevergeefs in mijn hoofd naar het beeld van een lepelaar zocht, besefte ik dat die vormeloze mist misschien wel een teken was van zorgeloos geluk.
Een zalige mentale staat, waarin zomaar lepelaars kunnen neerstrijken op de schoorsteen van het gymlokaal.


vrijdag 17 november 2017

Weersomslag en muziekpapier

Na dagen in een klamme, half verduisterde, gecapitonneerde kamer opgesloten te zijn geweest, een kamer die zich uitstrekte waar ik ook maar ging en geen deur naar buiten leek te hebben, voelde ik vannacht de muren van mijn gewatteerde gevangenis meegeven en openbreken. Ik had het benauwd gehad, nadat ik uit mijn eerste slaap wakker was geworden; de zenuwen die de hele treurige dag al gespannen waren geweest dreigden te knappen; ik wierp me van de ene zij op de andere. Ergens tijdens die worsteling moet er iets gebeurd zijn. Ik denk dat de weersomslag waarvan in het achtuurjournaal melding was gemaakt toen ingezet heeft. De stuwing van nutteloze energie, bonkend, kloppend op zijn ingesloten plaats, vond tastend een uitweg, een kanaal.
Ik had liggen denken aan de theaterproductie die we in juni op de planken gaan zetten. Angstige gedachten: zouden we het allemaal wel voor elkaar krijgen, en had ik wel voldoende tijd om te componeren, met al mijn drukke bezigheden? Ergens in dat wakkere, woelende uur sloeg die angst om in durf, begon ik kansen te zien en mogelijkheden te overwegen. Ik liet gedachten toe die ik tot dan toe uit de weg was gegaan (uit angst om teleurgesteld te worden, uit een huivering me te snel te veel te binden), en speelde ermee; ik stelde me scènes voor, droomde me er muziek bij. Nog een slapeloos uur verder en ik zat midden in een aria. Ik knipte het lichtje aan: halfzes. Zou het niet verstandig zijn om mijn idee op te schrijven, voor de slaap, die ooit toch weer moest komen, het zou uitwissen? Ach nee, dit onthield ik zo ook wel, meende ik. Maar ik werkte verder door met gesloten ogen en innerlijk gespitste oren, verzon details, tegenstemmen, contrapunt. Weer knipte ik het licht aan. Ik liep naar de vleugel, pakte een vel muziekpapier, en in bed liggend noteerde ik het lied.
Carmiggelt beschrijft ergens, in een brief aan Reve, hoe hij - halverwege de derde of vierde fles wijn - nachtelijke invallen noteert, die dan de volgende ochtend wartaal blijken te zijn.
Het eerste wat ik vanmorgen dan ook deed (hoewel van wijn geen sprake was geweest), was het haastig bekrabbelde vel muziekpapier op de vleugel zetten. Een paar stukjes bleken klinkend niet zo effectief te zijn als in mijn hoofd, daar zou ik nog wat aan moeten schaven. Maar verder was het een deugdelijk en bruikbaar stuk muziek, veelbelovend, vond ik zelf.
Ik trok de gordijnen open en zag hoe dat natte, grijze floers dat de wereld dagenlang had bedekt en bedrukt plaats gemaakt had voor een droge blauwe hemel.


dinsdag 14 november 2017

Koekjes, kroketten en worst

Voor de voorstelling zou beginnen liep ik nog even door de straat waar ooit mijn jeugdliefde Mirjam woonde. Het was toen al geen vrolijke straat. Op deze grauwe zondag in het najaar van 2017 vond ik haar ronduit deprimerend.
Terug in de bibliotheek waren mijn collega's gearriveerd. Maar hoe de wijzers van de klok ook tegen halfdrie aankropen, van enig publiek was nog geen spoor. Ja, één man in een hertjestrui, net als ik. Bij navraag bleek dat er aan promotie nauwelijks iets gedaan was, het was allemaal zo kort dag geweest. We stonden fronsend bijeen. Wat te doen? Cancelen? Mijn vriendin was er inmiddels ook. En het personeel. En nog een paar verdwaalde mensen die richting stoelen werden gelokt met een koekje en koffie. Toch maar wat lezen dan. Kort. Beknopt. Zonde van het geld, de tijd, de moeite, anders - we waren hier nu toch.
Mijn collega's namen het niet zo nauw met dat 'kort'. De man in de hertjestrui was een goede luisteraar, en misschien zagen ze in hun schrijversfantasie hele massa's toehoorders voor zich. Maar mij was, toen ik als laatste aan de beurt was, de moed een beetje in de schoenen gezakt, en ik besloot het bij een paar liedjes te houden. Na het monster van de Sloterplas en het Rieteiland waren de kroketten van een kwartje aan de beurt: 'Jaren later, in een trattoria, of in een sushibar, ver weg van West en van die dagen, lijkt alles soms bizar. Dan kan je plotseling verlangen, moe van al die chic, naar zo'n vette zak met vier kroketten voor een piek.'

Om troost te zoeken zouden mijn vriendin en ik wild gaan eten in Bak, een biologisch restaurant in het voormalige pakhuis het Veem, met uitzicht op de oude houthavens. Maar dat ging pas om zeven uur open, en het was halfzes. Ze verwezen ons naar wijncafé Worst, een paar straten verder.
Zo zaten we even later in de wijnkelder/eetkeuken van een gastheer met een rieten hoedje en een grote oorring. Een zwijgzame man met een grote zwarte roversbaard en een gekrulde snor zat aan een snijplank een pompoen te slachten. Tripel hadden ze niet, maar wel een Belgisch bier dat 'tripelish' was.
Maar koken konden ze, deze hipsters. Varkenspoot met cavolo nero, wildzwijnworst in komijn-kaneelsaus, bruschetta met artisjokkenpuree, geroosterde inktvis met piment d’Espelette, aubergine en tomaat, chocolade-notensalami. Het was heerlijk allemaal en ik voelde me mijlenver verwijderd van de Bos en Lommerweg. Die kroketten konden me gestolen worden.

vrijdag 10 november 2017

Dwarrelende bladeren

Mijn neef sms'te me dat hij eindelijk in Bankjeszomer begonnen was. En hij vond het erg geestig; opmerkzaam en geestig.
Ik was blij met de waardering, al kwam die wat laat. Ik antwoordde dat de meeste mensen het verhaal nogal deprimerend vonden; goed, zelfs meeslepend geschreven, maar deprimerend.
Mijn neef bleef bij geestig. Misschien omdat hij het beter begreep dan de meesten, zei hij.
Buiten hadden de bomen precies dezelfde okergele kleur als op de kaft van dat boek, zag ik. Jan Kusters moet zijn schilderij 'Rotonde met pijproker' rond deze tijd van het jaar gemaakt hebben.

Begin volgende maand komt mijn nieuwe boek uit. De sigarenwinkel. U kunt het alvast bestellen bij de uitgever, ik zet alle gegevens hieronder. Hoewel de komst van dit boek, mijn eerste roman, langverwacht was, ben ik er met mijn hoofd nog niet helemaal bij. Ik ben nog druk bezig ons kinderboek, De meermin, het monster en de maan aan de man te brengen. Gisteren liep ik nog als een vertegenwoordiger in bedrukt papier door de gele en natte herfst, met onder mijn arm een tasje met drie boeken, om die bij kinderboekenwinkel Casperle aan het Sarphatipark langs te brengen. Het was op dat moment dat die sms van mijn neef binnenkwam.
Vanmiddag ga ik voorlezen in de bieb in Osdorp, samen met een paar andere auteurs. Ik weet nog niet uit welk boek of welke boeken. De OBA kondigt het evenement aan als een muzikaal/literaire middag, dus ik neem aan dat van me verwacht wordt dat ik er ook een liedje bij zing. Ik ga me, als ik dit blogbericht heb afgerond, maar eens beraden over de selectie van vanmiddag. Het is natuurlijk pure luxe, dat ik kan kiezen uit verschillende publicaties. Maar met maximaal een paar honderd verkochte exemplaren per titel heeft het ook iets futiels, in dit jaargetijde. De bladeren vallen. Waartoe toch al dat ambitieuze geschrijf? Ik ben geen Astrid Holleeder en zelfs geen Astrid Nijgh, er zijn hooguit een paar mensen nieuwsgierig naar wat ik te melden heb, en zelfs die kunnen nog wel even wachten. De bladeren laten los, dwarrelen, vallen omlaag. Ik probeer het niet te zien, nip van mijn zwarte koffie en geef mezelf een por: vooruit, aan de slag, stem je gitaar, smeer je stem! De wereld wacht, zij wil bestormd worden!
"De sigarenwinkel is een psychologische roman vol zwarte humor. De neergang van de drankzuchtige hoofdpersoon wordt beschreven tegen het decor van het tabaksbedrijf met al zijn eigenaardigheden. Daarmee is het boek ook een zedenschets van een specifiek milieu, die in zijn satire hier en daar herinnert aan Voskuils Het Bureau. De hoofdpersoon, operazanger Pascal van Raemsdonck, besluit zijn vastgelopen leven een nieuwe wending te geven. Hij wordt verkoper in een chique sigarenwinkel. Maar anders dan hij verwacht zijn daarmee zijn zorgen zeker niet voorbij. Integendeel: zijn laatste beetje zelfrespect sneuvelt in de dagelijkse strijd met grotere ego’s dan hijzelf. De sigarenwinkel is na Rookzanger (2012) en Bankjeszomer (2014) het derde boek van Jan-Paul van Spaendonck (1956) dat bij Flanor verschijnt. Het is het romandebuut van de Amsterdamse musicus en auteur, die verder o.a. columns, verhalen, vertaalde poëzie en een kinderboek publiceerde."

De prijs van De sigarenwinkel (ingenaaid, 16 x 23 cm en 180 pagina’s) bedraagt EUR 19,50. Het boek is te verkrijgen door overmaking van EUR 19,50 op bankrekening NL85 INGB 0680 2522 15 ten name van W.S. Huberts te Nijmegen, onder vermelding van 'Sigaar’. Als u betaalt via elektronisch bankieren, vergeet dan niet uw adresgegevens toe te voegen. Na ontvangst van de betaling wordt uw bestelling zonder verdere kosten bij u thuis afgeleverd. Bij afleveradressen in het buitenland zullen de extra verzendkosten in rekening worden gebracht.


(Ontwerp boekomslagen: Rosanne van Spaendonck)



dinsdag 7 november 2017

Geschoolde stemmen, oudere oren

Ik zat naast de tenor. De tenor is aangetrouwd aan de vereniging, zijn vrouw zingt bij de sopranen, en hij is altijd van de partij. Hij ziet er met zijn vlinderdasje en zijn lichte wandelkostuum uit om door een ringetje te halen. Gesoigneerd, elegant, als een personage dat zo uit de boeken van Couperus komt stappen. Hij heeft tot zijn pensioen bij het koor van de Nationale Opera gezongen en heeft mijn vader nog gekend.
We hadden het over helden die we in het echt gehoord en gezien hadden. De akoestiek in het te kleine restaurant was erg slecht, de stemmen konden niet wegkomen en verdrongen elkaar. De tenor en ik konden elkaar maar nauwelijks verstaan. Geschoolde stemmen, maar oudere oren.
'..., ... FRITZ WUNDERLICH,' ving ik op. Ik knikte. Namen, dat ging nog wel.
HERMANN PREY, riep ik terug, was een van zijn beste vrienden geweest. Hermann Prey, die in Nederland nooit voor vol werd aangezien omdat hij ook operette en televisieshows deed. De ogen van de sopraan schoten vuur en de tenor zei iets dat ik niet kon verstaan, het ging verloren in een lachsalvo achter ons.
Inmiddels waren de tortelloni met salie en venkel opgediend, geserveerd in een plens botersaus waar mijn maag al na enige kussentjes van ging protesteren. Ik liet nog maar een glas wijn komen. Ik voelde een hand op mijn schouder. De tafel achter me vroeg mijn aandacht. Mijn hoofd maakte een spagaat.
Na het toetje, een sissend en pruttelend warm chocoladetaartje, gebeurde er wat ik bij de vorige gelegenheid ten onrechte had gevreesd. Er werd op een glas getikt. Het hels weergalmende mengsel van lachen en roepen nam af tot een geroezemoes. Of ik wat wou zeggen. De voorzitster gaf een voorzetje en daar ging ik. Het waren fijne concerten geweest, stelde ik vast. Ik ben geen groot voor-de-vuist-weg-spreker, maar de penningmeester wreef het me wel erg in: 'Het is goed dat je beter dirigeert dan dat je praat.' Amsterdamse humor, ik heb daar altijd moeite mee. Je lacht mee, een beetje zuur, maar valt stil daarna, tóch gekwetst, ondanks je poging om grootmoedig te zijn.
De volgende dag was ik volkomen gevloerd. Vermoeidheid en wijn speelden daarbij zeker een rol, maar de voornaamste reden was geloof ik toch de herrie, waarin ik me drie uur lang had proberen staande te houden. Mijn hersenen voelden beurs aan van al die prikkels en indrukken. Restaurants zouden niet alleen op de kwaliteit van eten en bediening, maar ook op de akoestiek beoordeeld moeten worden.


zaterdag 4 november 2017

Een vallende ster en een nieuwe planeet

Ik zat in mijn stamcafé, dronk een Duvel en las de krant. Het ging over Kevin Spacey. Ik vond het een troost voor Bill Cosby dat hij niet meer de enige gevallen ster is, maar dat terzijde en onder ons. Dat mag je misschien even, speels en dwars, denken of zeggen, maar niet opschrijven.

Is kunst automatisch fout als de maker ervan fout is? Een oude vraag, die ik lang geleden voor mezelf heb beantwoord, na veel getob. Nee, vind ik. Carl Orff was een hielenlikker van Hitler, maar de Carmina Burana is een eeuwig jong meesterwerk. Anders zou het geweest zijn als deze liederen een lans hadden willen breken voor het gedachtegoed van de nazi's. Dan krijg je het Céline-dilemma: de abjecte mens resoneert nadrukkelijk mee in het geschapene, dat daardoor medeschuldig lijkt te worden. Minder makkelijk op te lossen. Maar de Carmina draagt niet de sporen van de politieke standpunten van de componist. We mogen ze niet zomaar boycotten omdat de maker ervan fout is, dat is mijn mening. Dan zou de kunst het verliezen van de mens. En de kunst is superieur aan de mens, de kunst is het gesublimeerde mens-zijn, het beste wat we als soort te bieden hebben; ons Ideaal, ontdaan van onze dagelijkse zwakheden, ontrukt aan de zwalkende stroom van ons willekeurige leven.
Goed. Er is dus, in mijn gedachtegang, foute kunst, pijnlijk door en in zichzelf - en er is kunst die in wezen goed is, maar gemaakt werd door een foute maker. Als toneel, als film, als tv échte kunst is, en vergelijkbaar is met muziek, literatuur en schilderkunst, dan moeten deze disciplines langs dezelfde ethische meetlat worden gelegd waarmee we uiteindelijk Wagners Ring des Nibelungen het fiat hebben gegeven, en Shakespeare’s The Merchant of Venice, ondanks alles. En mogen we genieten van American Beauty of House of Cards zonder schuldgevoel. En kunnen we de mens Kevin Spacey verfoeien, terwijl we de acteur Kevin Spacey bewonderen. Zonder daar iets tegenstrijdigs in te zien.
Ik was grieperig, het was herfst. Omstandigheden die mijn geest altijd op een heel speciale manier beïnvloeden: een soort dromerigheid treedt in, een romantische belangstelling voor willekeurig wat, die gemakkelijk in fascinatie overgaat. Ik sloeg de pagina van mijn krant om en kwam in een artikel terecht over Proxima Centauri. Er was bij die meest nabije ster een planeet ontdekt, die mogelijk leven had voortgebracht. Er zijn plannen om een expeditie te sturen, die er dertig jaar over zou doen om daar te komen. Mijn blik zoomde uit, ver weg van MeToo en Kevin Spacey. Sciencefictionschrijvers worden versleten voor fantasten, maar zijn misschien wel de enige mensen op aarde die de realiteit onder ogen zien: dat de kans dat wij uniek en alleen zijn uiterst klein is. In dit machtige universum krioelt het waarschijnlijk van leven. Hoeveel MeToo-kwesties spelen er op dit moment, heelalwijd? Hoeveel Kevin Spaceys worden er aan de morele schandpaal genageld? Of hebben wij op aarde het alleenrecht op de ethica en het politiek-correcte denken? Wat is er algemeen aan onze conditie en wat is toevallig, specifiek?
Dertig jaar… ik zou de uitkomst nog nèt mee kunnen maken, als het naar huis zenden van de data tenminste dertigmaal zo snel gaat als de reis.

vrijdag 3 november 2017

Op een kotter het verleden in

Ik aarzelde lang of ik wel moest gaan. Ik was nog steeds zwaar verkouden, en daarbij: werd het niet eens tijd om het verleden te laten rusten? Lennaert was nu bijna vijftien jaar dood; bij de presentatie van de heruitgave van zijn roman Tobia, eerder dit jaar, had ik ook al gemengde gevoelens gehad. De nogal plichtmatige weemoed waarmee zijn gedachtenis kunstmatig in leven werd gehouden, de machteloze woorden die bij zo'n gelegenheid gebruikt werden, steeds dezelfde, het vergrijzende publiek, het ons-kent-ons-gevoel - het leek of ik aanwezig was bij een liturgie van een krimpende sekte: de boekhandel was hun schuilkerk, de zoutjes en nootjes hun hosties. Anderhalf uur voor aanvang hakte ik de knoop door. For old times' sake dan maar weer, en ik moest toch een beetje onder de mensen komen. Hoestend reed ik naar Haarlem.
In De Waag aan het Spaarne, bakermat van de Nederlandse folkscene, was het druk, je kon er je kont niet keren. Ik zag veel bekende gezichten, maar zagen ze mij ook? In Haarlem voel ik me een eeuwige buitenstaander. Ik had in februari toch nog een tijdje met Janwillem Schrofer staan praten, nu keek hij dwars door me heen. Ook oud-burgemeester Pop, die me bij menige gelegenheid heeft horen zingen, herkende me niet. Ik stapte op Astrid af, om wie het allemaal draaide vandaag: haar boekje Varen met de Jonge Jacob werd gepresenteerd. 'Weet je nog wie ik ben?' vroeg ik maar voor de zekerheid. We zoenden. 'Ik had je niet herkend, met die eh... hoed,' improviseerde ze. Ik weet niet wat dat is, ik geloof toch niet dat ik zo'n doorsnee kop heb; het zal een zekere afhoudende uitstraling zijn, die me parten speelt. 'Kom niet te dichtbij, ik ben hier wel, maar wil er liever niet zijn'. Of: 'Ik ben hier incognito, als anonieme verslaggever voor mijn eigen privékroniek; u wordt geacht mij te negeren'. Kijkt u maar naar de foto hierboven: daar staat een toeschouwer, een verdwaalde gast, per vergissing aanwezig, hoewel niet ongenood.
De ceremonie ging van start. Kees de Bakker, de sympathieke baas van uitgeverij Conserve, sprak. Astrid zong. Pop sprak. We kregen een glas en Astrid signeerde onze zojuist aangeschafte boekjes. Het was allemaal heus gezellig, en toch had ik dat gevoel weer: dat ik bij een ritueel aanwezig was. Onderweg naar huis kon ik iets beter duiden wat me dwars zat. Ik heb die mens gekend, die Nijgh. Vrij goed zelfs, voor zover iemand hem kón kennen. Iedere keer dat er zo'n monumentje voor hem wordt opgericht, met de bedoeling hem te eren, heb ik het gevoel dat hem tekort wordt gedaan: elke steen die er bij komt lijkt iets weg te halen van de levende Lennaert zoals hij nog in mijn hoofd woont. Monumenten zijn er voor de doden. En ik wil niet dat Lennaert dood is. Ik wil niet dat hij gemummificeerd wordt, dat zijn raadselachtige hoofd wordt versimpeld omwille van het begrip. Dat zijn vloeibare trekken worden gefixeerd. Ik had graag gehad dat ze een echt standbeeld van hem hadden gemaakt, in plaats van dat knullige ding met die letters achter de Sint Bavo. Maar zijn nagedachtenis mocht niet verstenen, en dat gebeurde onwillekeurig, iedere keer dat er zo in officiële sfeer het glas op hem werd geheven, voor een steeds ouder publiek van insiders. Zo ongeveer gingen mijn gedachten, terwijl het silhouet van Haarlem vervaagde en ik Amsterdam naderde.
De volgende morgen zette ik me met koffie en boekje in mijn stoel bij het raam. Ik merkte al gauw dat ik hier niet met een literair werk in handen zat. Astrid schrijft zoals ze praat. Maar toen ik daar eenmaal aan gewend was werd ik meegenomen, op het ritme van haar grillige zinnen, naar heel vroeger, naar de tijd waarin zij en Lennaert, pasgetrouwd, op hun kotter door IJsselmeer en Waddenzee voeren. Ik leerde nieuwe dingen. Ik begreep sommige dingen beter. Dit was geen grafmonument, integendeel: de aarde rond de marmeren sokkel werd weggegraven en de wortels van de keurige cipressen werden blootgelegd, en daar wriemelde van alles.
Ik pakte de biografie Testament erbij. Het was geen weemoed die me dreef - ik werd meegezogen in het verleden en wilde weten, wilde begrijpen. Het leven sinds 2002 vervaagde zoals het silhouet van Haarlem zich in mijn achteruitkijkspiegel had teruggetrokken. Om vier uur sloot ik beide boeken. Het begon te schemeren. Mijn dochter kwam beneden en ik klaagde tegen haar dat ik nog niets nuttigs gedaan had met deze dag. 'Je hebt toch gelezen?' antwoordde ze.
Ja, ik had gelezen. Zeker. Als een raaf.
En niemand kan beweren dat ik op deze Allerzielen de doden niet heb herdacht.

PS: Is er iemand die de storende fouten uit dat Wikipedia-lemma over Lennaert kan halen? Hij was niet de 'vaste vertaler' van Brel, als die zijn liedjes in het Nederlands zong - dat was toch echt Ernst van Altena. En zijn doodsoorzaak was heel wat complexer dan 'nierstenen' - men zie Testament.


(Foto's nr. 3 & 4: Ben van der Kooy, nr. 2: Hennie Harinck, nr. 5: Cor Mulder)