dinsdag 29 november 2016

Van Engelen naar Zaandam


Vroeger was het een taartpuntvormig stuk gras langs de straat, geteisterd door molshopen. Nu was de tuin van mijn opa een weelderige hof met wuivend bamboe en Boeddhabeelden. Door een opening in het hek probeerde ik er naar binnen te kijken. Er was wel meer veranderd in Engelen. De oude dorpshuizen waren door architecten aangepakt en waar vroeger dorpelingen in donkere huiskamers hadden gewoond hadden welgestelde mensen uit de naburige stad hun lichte en smaakvol ingerichte living.
Maar het meest was er natuurlijk veranderd tussen Engelen en mij, nu mijn vader dood was. Eigenlijk had ik er niets meer te zoeken, behalve de nog zichtbare sporen van onze familiegeschiedenis.
Net als twee jaar geleden verzorgde ik er met mijn kerkkoor de mis, een uitwisseling tussen twee koren. In de Sint-Lambertuskerk, waar ik mijn oma nog begraven had. Ik was in het donker vertrokken en het was amper licht toen ik met koffie en worstenbroodjes door de koster werd verwelkomd.
Mijn vader was er de vorige keer bij geweest. Hij had zich verheugd op een vervolg; hij was in Engelen opgegroeid en kwam er nog regelmatig, overwoog na een paar borrels vaak om er weer te gaan wonen, toen hij nog in staat was om dingen te overwegen. Toen hij al erg ziek was en de datum voor de tweede Engelse excursie bekend werd, had ik nog gedacht dat hij er misschien toch bij kon zijn, desnoods in rolstoel. Maar zo liep het niet.
In de kerk, achter mijn piano, waar ik de vorige keer nog zijn ogen in mijn rug had geweten, moest ik niet zozeer mijn verstand op nul zetten, als wel mijn gevoel. Ik was aan het werk, punt. In november 2016, een vaderloos tijdperk.
Maar na afloop van de dienst was ik toch blij dat mijn vader ter sprake kwam. Ik ontmoette een achternicht van hem. 'Is u soms familie van...?' Jawel, dat was ik. Ze wist niet van zijn dood. Ze vertelde dat ze samen met hem Ovidius had gelezen, de Metamorfosen, op een leesclubje waarvan hij lid was geworden toen hij in Grave was gaan wonen, na de dood van mijn moeder. Ik hoorde hoe mooi hij de verzen had voorgedragen, met zijn sonore stem. Ik hoorde het graag en rekte het gesprek, tegen mijn gewoonte in.
Ik stak een kaarsje aan in het bescheiden Mariakapelletje en verliet de kerk. Wandelde nog even door het dorp, reed weg van de Diezekant. Ik sloeg Amsterdam over en overbrugde een flinke afstand en een flink cultuurverschil door rechtstreeks van Engelen naar Zaandam te rijden. Daar paste ik een paar uur op mijn kleindochter. Terwijl ik haar een smoothie van fruit en spinazie naar binnen lepelde had ik sterk het gevoel dat ik het verleden en de toekomst overbrugde; dat ik die brug was.

vrijdag 25 november 2016

KRAANVOGELS

Bij Zen waren er twee nieuwkomers. Maar de aandacht voor hun komst werd verstoord door een ander ongewoon voorval: er werd door een monteur aan de verwarming gewerkt en we moesten naar een andere ruimte; of toch niet, was de man inderdaad bijna klaar met zijn werk? In de commotie die ontstond schoot me een passage te binnen uit Afterzen van Janwillem van de Wetering. De auteur beschrijft hoe een groep zenmeesters uit de provincie op weg is naar een congres, en in de grote stationshal van Tokio in blinde paniek raakt. Waar was hun glimlachende onthechtheid gebleven, hun stressbestendigheid, hun sangfroid? Vergeten in de chaos van ongewone omstandigheden. Ook zenmeesters zijn maar mensen, wil Van de Wetering zeggen.
Toen de wanorde was verwaaid en de orde was hersteld bekeek ik de nieuwkomers eens goed. Ze hadden naast me plaats genomen op hun matjes. Twee heel oude mensen, vooral zij broodmager. Benige vogelkopjes. Hij had zijn eigen meditatiebankje meegenomen, waaronder hij zijn benen onverwacht soepel liet verdwijnen, en zij zette zich in geoefende halve Lotus op een fraai geborduurd kussentje, opgesierd met Japanse symbolen in zwart-wit. Een diepe stilte was voelbaar naast me, tijdens de drie kwartier die volgden.
Bij de loopmeditatie zag ik haar op blote voeten oneindig traag voortgaan, iedere teen werd bewust neergezet. Wat leken wij lomp en haastig vergeleken bij deze twee schrale kraanvogels!
Na afloop ving ik een gesprek op tussen de lerares en de nieuwkomers. 'Het gaat er hier misschien wat anders aan toe dan jullie gewend zijn. Wij doen het hier een beetje informeel.'
De kraanvogels antwoordden met zachte stem en een verlegen lachje dat hun dat niets uitmaakte. En ja, ze kwamen volgende week graag weer, zeiden ze, nadat ze een snelle blik met elkaar hadden gewisseld waaruit voor de omstanders niets op te maken was geweest.

dinsdag 22 november 2016

Lambert Simon en Lambert Simon


Hoe complex en onvoorspelbaar de werkelijkheid is werd weer eens geïllustreerd door het plotselinge einde van mijn kleine historische onderzoek, vanmorgen.
Twee stormachtige dagen was ik in mijn huis opgesloten geweest en had ik geconcentreerd gewerkt aan een boekje van en over mijn vader. Ik was aanbeland bij de tijd waarin hij de schuilkerk Ons' Lieve Heer op Solder bezocht. De priester aldaar, Lambert Simon, kwam bij ons thuis in Geuzenveld over de vloer: hij had pianoles van mijn vader, dronk daarna een glaasje sherry, en bleef soms eten. Het was dezelfde Lambert S. die in het werk van Reve figureert als zijn doopvader.
Ik doorzocht het internet voor meer informatie maar kwam steeds maar terecht op archieven uit de wereld van de beeldende kunst. Lambert Simon was een bekend katholiek kunstenaar, leraar aan de academie, met prijzen bekroond. Dat strookte niet met Reve's beschrijving in Moeder en Zoon, waarin hij de priester een verdienstelijk amateurschilder noemt, die nochtans te down to earth was om zich 'kunstenaar' te noemen. Ging het wel om dezelfde persoon? Lambert Simon de kunstenaar was geboren in Den Helder, Reve spreekt van 'ergens bij Alkmaar'. Dat klopte wel en niet, maar tenslotte maakte Reve literatuur, met de werkelijkheid hoefde hij het niet te nauw te nemen. Verder en verder zocht ik, met andere zoektermen, maar steeds stuitte ik op de kunstenaar, en van enig priesterschap geen woord; wél werd gezegd, dat hij autodidact was, en zijn opdrachten aanvankelijk vooral uit kringen van de katholieke autoriteiten binnenhaalde. Hadden de kunstsites soms liever zijn religieuze achtergrond verzwegen, als niet ter zake doende? Dat trof me als nogal vreemd, voor iemand die zo'n cruciale rol had gespeeld in het culturele leven van het Amsterdam van de jaren zestig.
Maar... Amsterdam? De bronnen gaven Den Helder, Utrecht en Parijs als standplaats. Nu ja, hij kon natuurlijk iedere eerste zondag van de maand per trein naar de hoofdstad zijn gespoord. En die roem, die niet strookte met wat Reve schreef over zijn amateurstatus? Hij kon pas ná de tijd waarin Reve met hem aan zijn bekering en aanstaande doop werkte professioneel artiest zijn geworden. Dat kón allemaal, en er leek geen andere oplossing te zijn behalve aan te nemen, dat er nóg een Lambert Simon bestond, ook katholiek kunstenaar uit de kop van Noord-Holland, maar in dit parallelle universum wél tot priester gewijd, - maar lekker zat het me niet.
Vanmorgen besloot ik nog één poging te wagen. Ik veranderde mijn zoektermen iets, 'Lambert Simon priester kunstenaar', en drukte op enter.
En daar kwam ik op Marktplaats. Een aquarel was te koop. En dit stond erbij: "Lambert Simon, geboren in Alkmaar 1905, is de neef van de bekende kunstenaar Lambert Simon."
Om alle twijfel weg te nemen was eraan toegevoegd: "Deze neef Lambert Simon is priester geworden en die in zijn vrije tijd graag en veel aquarellen maakte. Hij was peetvader van Gerard van 't Reve. In de jaren zestig preekte Simon vaak in de schuilkerk Ons’ Lieve Heer op Solder, in Amsterdam, waar Reve graag kwam luisteren naar zijn vriend Lambert Simon."

Zo had ik dus bijna een historische fout gemaakt; want met eveneens schilderende neven van dezelfde naam had ik geen rekening durven houden. Maar de werkelijkheid had schijt aan zulke scrupules en strooide met doublures alsof het niks was.


[Naschrift: Google was bij deze herkansing veel guller: ik vond ook een klein 'in memoriam' in de VK: Lambert S. stierf op maandag 21 juli 1997 op 91-jarige leeftijd, net zo oud als mijn vader is geworden. Reactie van de toen 73-jarige Reve: 'Het maakt me droevig. Maar hij was oud. En ieder mens sterft een keer.']


[Naschrift 2: op 23 mei 2017 ontving ik een brief van Tom van Ewijk. Met daarbij de foto die hierboven staat.
Ik laat de brief hieronder, met toestemming van de auteur, in zijn geheel volgen.]


Beste Jan Paul van Spaendonck,

Van die 'Rookzanger' begrijp ik niet veel, maar van Lambert Simon heel wat.
Bij toeval, zoals dat heet, stuitte ik op je internetverhaal over hem. Best
mogelijk dat we, zonder elkaar te hebben gekend, naar zijn preken hebben
geluisterd in het voormalige schuilkerkje 'Ons' Lieve Heer op Solder' in
Museum Amstelkring. Dat was op elke eerste zondag van de maand. In zijn
preken liet hij niet veel overeind van het Vaticaan en van sommig zogeheten
geloofszekerheden of dogma's. Alle Amsterdamse van huisuit katholieke
kunstenaars en ook van daarbuiten kerkten bij hem. Ze voelden zich allemaal
bij hem thuis. Kunstschilders, beeldhouwers, schrijvers, dichters,
toneelspelers, architecten, nou ja, iedereen die iets met een of andere
kunst te maken had, maakte deel uit van het Soldergezelschap. Hetero's of
homo's, ze waren allemaal van harte welkom en of ze nu wel of niet in staat
van doodzonde verkeerden, van Lambert mochten ze zonder onderscheid des
persoons en met een gerust geweten te communie gaan. Zeker voor die jaren
'50-'60 was hij een voorbeeld van ruimdenkendheid en had hij lak aan
kerkelijke betutteling en bemoeizucht. Bovendien was hij geknipt als pastor
van de katholieke kunstenaarskring Amsterdam, ook mede door het feit dat hij
zelf een verdienstelijk tekenaar en schilder was, vooral op het gebied van
aquarelleren, tempera en plakkaatverf. Zijn belangstelling was breed, hij
hield veel van klassieke muziek en was een geboren filosoof.
Ik heb Lambert leren kennen als jong 18-jarig dichtertje in 1952, hetzelfde
jaar dat hij door de bisschop van Haarlem werd aangewezen als pastor van
onze op te richten subparochie. Dat was dus niet in de jaren '60. Lambert
vertelde mij later dat hij als kapelaan (onder meer in Rotterdam en
Bergen-NH) zich het liefst bewoog in de kring van kunstzinnige en
intellectuele parochianen en het eigenlijk moeilijk kon vinden met de
'gewone' gelovigen. Hij kon slecht tegen hun dagelijkse problemen en wist er
meestal geen antwoord op. Mogelijk heeft hem dit parten gespeeld doordat
hij als enig kind met alle zorg en in welstand is opgevoed. Als 12-jarige
verloor hij zijn vader. Een zwierige artistieke figuur die dol was op zijn
zoon, zoals de zoon dol was op zijn vader. Hij stierf aan longemfyseem,
opgedaan door het fijnstof dat hij inademde als steenhouwer. Lambert heeft
deze vader eigenlijk zijn leven lang gemist. Na diens dood ging hij naar het
kleinseminarie in Hageveld en begon daar een leven dat hem zoveel mogelijk
buitensloot van de boze wereld. Later als priester was hij in zekere zin een
eenling. De bisschop van Haarlem wist niet wat hij met hem aan moest. Toen
de Amsterdamse clerus zich zorgen maakte over de stedelijke katholieke
kunstenaars die uit de geloofsboot dreigden te vallen, kwam Lambert opeens
en tot opluchting van de opperherder als geroepen. Hij kreeg de opdracht een
subparochie voor kunstenaars in het leven te roepen. En er kon voor zulke
figuren geen betere parochiekerk worden aangewezen dan Ons' Lieve Heer op
Solder, waar ooit Vondel zijn vaste plaats had tijdens het bijwonen van de
mis. Behalve pastor was Lambert ook rector van de 'Dochters van Maria en
Jozef' in hun klooster aan de Rustenburgerstraat. Daar had hij zijn eigen
riante appartement en werd er door de zusters liefderijk verzorgd, om niet
te zeggen verwend. Zijn subparochie werd in heel kunstzinnig Amsterdam
bekend en bezocht, vaak ook door nietgelovige, maar religieus bevlogen
kunstenaars en kunstenaressen. En zo ontwikkelde Lambert zich als voorloper
van de onvermijdelijke ontwikkelingen binnen de katholieke kerkgemeenschap
van die dagen.
Ik leerde Lambert dus kennen in 1952 en vanaf 1955 dateerde onze vriendschap
tot zijn dood in 1997. En zo zijn wij inderdaad 42 jaar nauw met elkaar
bevriend geweest en dat ondanks een leeftijdsverschil van 21 jaar. We hebben
samen verre en korte reizen gemaakt en hij heeft mijn huwelijk ingezegend.
We hebben samen heel wat afgefilosofeerd, naar muziek geluisterd (vooral
Bruckner en Mahler), concerten en tentoonstellingen bezocht en zowel bij
hem als bij ons thuis verrukkelijk gedineerd. Onder zijn parochianen waren
in die tijd veel bekende namen, zoals de acteurs Paul Huf en Henk Schaer,
edelsmid Nico Witteman, beeldhouwers Nic Jonk en Marius van Beek, dichter
Nico Verhoeven, schrijvers Jan Willem Hofstra en Gerard Reve, om maar enkele
namen te noemen die me nog te binnen schieten. Ook zijn gelijknamige neef de
kunstschilder liet zich elke eerste zondag van de maand op Solder zien. En
in die intieme sfeer vierden we ook de nachtmis en de Paaswake met veel
kaarslicht. Voor de koorzang zorgde meestal mijn vriend Carel van de Camp.
Daarna koffie in het ontvangstzaaltje beneden en op Kerstmis en Pasen met
extra veel bezoekers koffie bij de zusters in de Warmoesstraat. Lambert
kende iedereen en kwam vaak bij zijn parochianen op bezoek, om zo het
contact met hen te bewaren, en dat deed hij bepaald niet tegen zijn zin. En
om dat contact te verstevigen, ook tussen de kunstenaars onderling, richtte
hij de 'Muzenzolder' op. Deze uitgestrekte zolderverdieping bevond zich vlak
onder het dak van de school van de zusters aan de Rustenburgerstraat en was
bereikbaar via een hoge zoldertrap. Het was een waar ontmoetingscentrum met
een bar voor een biertje of een wijntje en er werden geregeld lezingen en
voordrachten georganiseerd, gehouden door leden van de kring en ook door
gastsprekers. Dat de onderwerpen altijd de kunst in zijn vele facetten
betrof, laat zich raden. Ik noemde zojuist de naam van Gerard Reve. Diens
bekeringsgeschiedenis heb ik van dichtbij kunnen volgen, maar dan wel
verteld uit de mond van Lambert, want met Reve zelf heb ik nooit contact
gehad. Wel zag ik hem geregeld in Ons' Lieve Heer op Solder tijdens de
kunstenaarsmis. Ik heb met mijn vrouw zelfs een keer naast hem gezeten. Mijn
vrouw vond dat hij ranzig rook en dat moest mijn neus beamen. Voor Lambert
was Reve boeiend, maar ook weleens vermoeiend, gehoord diens nogal extreme
opvattingen. Niettemin konden ze het prima met elkaar vinden. Wel heeft
Lambert tegen het eind van zijn leven in een gesprek met mij getwijfeld aan
Reves oprechtheid, wat toch niet wegneemt dat de volksschrijver vaak
opvallend rake inzichten had met betrekking tot het geloof en de poppenkast
eromheen.
Lambert was 56 toen hij een vriendin kreeg die hij al langer kende en ook
tot de kring behoorde. Zij was weduwe, een stuk jonger en een zeer
getalenteerde en kunstzinnige vrouw. Haar overleden echtgenoot had hij ook
goed gekend. Overigens woonden zij niet bij elkaar, maar wel vlak bij elkaar
in de buurt. Voor zijn parochianen was het vrijwel geen punt, het werd
zonder meer geaccepteerd en mijn vrouw en ik heetten haar hartelijk welkom
en voortaan maakte zij deel uit van onze vriendschap. Vanuit Haarlem
klonken hardop geen bezwaren en Lambert deed gewoon zijn pastorale werk. Er
volgden nog jaren dat we veel met elkaar ondernamen, ook en zelfs nog meer
toen Lambert vanwege zijn leeftijd afscheid nam van zijn pastoraat en werd
opgevolgd door vriend en priester Tamis Wever. Hij verhuisde van de
Rustenburgerstraat naar de zusters van de Pijnackerstraat, om tenslotte een
vaste plek te vinden in een verzorgingsflat in Amstelveen. Daar bezocht ik
hem vaak en we vierden er met een groot gezelschap van de oude kring zijn
80ste verjaardag. Maar tegen zijn 89ste begon hij enigszins te dementeren.
Geen begin van Alzheimer, maar een zogeheten vasculaire dementie.
Aanvankelijk viel er wel met hem te praten, maar hij kon zich ook dwars
opstellen als een stampvoetend kind dat zijn zin niet krijgt. En juist in
die periode kreeg zijn vriendin lympheklierkanker en moest in de Antonie
van Leeuwenhoekkliniek worden opgenomen. Dat nam hij haar notabene kwalijk,
want ze moest er voor hem zijn. Een feit is dat ze hem uitstekend
verzorgde, zijn was deed en hem dikwijls bij haar thuis had. Omdat zij hem
voorlopig niet met zorg en aandacht kon omringen, reageerde zij op een
advertentie van vrouwen die zich aanboden als oppas en verzorgster van
eenzame bejaarden. Zij kon toen niet weten wat ze aanhaalde. Lambert werd
door een paar van die vrouwen die elkaar aflosten, liefdevol ingepakt om hem
financieel uit te kleden. Zijn vriendin, terug uit de kliniek, had dat al
gauw in de gaten, maar te laat. Lambert had nauwelijks meer aandacht voor
haar, zozeer was hij al ingepakt en beinvloed door die vrouwen, van wie er
al eentje reed in een haar door Lambert 'geschonken' auto. En aangezien ze
steeds meer doorkregen dat hij bepaald niet onbemiddeld was, werd hij goed
bewaakt. Bezoek werd zo vaak als maar kon geweigerd, want Lambert was
grieperig of had slecht geslapen en kon beter met rust worden gelaten,
enfin, er was altijd wel wat met hem. En intussen wisten ze hem met lieve
woordjes, waar hij al dementerend heel gevoelig voor was geworden, te
tillen. De laatste keer dat ik hem nog in het begin van deze periode met
Tamis Wever heb bezocht, was hij al moeilijk te bereiken. We probeerden hem
nog te overtuigen dat hij stomweg belazerd werd, terwijl zo'n oppaswijf in
het aangrenzende keukentje meeluisterde. Maar hij was helaas niet meer voor
rede vatbaar en sindsdien kreeg ik van zijn verzorgsters geen kans meer om
hem te bezoeken. Deze situatie heeft ruim een jaar geduurd en uiteindelijk
is Lambert eenzaam gestorven in St Jacob te Amsterdam. Op de dag dat hij
stierf lag ik met een longkwaal in het ziekenhuis van Meppel, waar ik toen
in de buurt woonde. Of zijn nabestaanden - de kinderen van neef Lambert
(overleden in 1987) - nog hebben geprofiteerd van zijn nalatenschap, weet ik
niet. Wel schijnt Lamberts executair-testamentair, een mij onbekend
juridisch heerschap dat soms ook de Solder bezocht, het nodige in zijn
voordeel te hebben geregeld, naar ik later vernam. In het overlijdensbericht
in De Volkskrant was Lambert ''de oprichter van de kunstenaarsparochie Ons
liev' Heer op Solder in de Amsterdamse wijk de Pijp''. Wel erg knullig
vermeld voor een in Amsterdam veelgelezen krant.
Een triest einde van een succesvol leven. Het zit me tot op de dag van
vandaag dwars. Lamberts naaste vrienden stonden in zijn laatste levensdagen
machteloos. Ik ben nu 83 en ik mis hem nog steeds. In gedachten ben ik vaak
in gesprek met hem. De beste vriend die ik heb gehad.

Met vriendelijke groeten,

Tom van Ewijk

zaterdag 19 november 2016

Mijn vaders boeken en ik, en het toeval...

Een paar boeken in mijn vaders bibliotheek zijn me dierbaar. Ik heb er vroeger eindeloos in zitten lezen of, nog vroeger, er de plaatjes steeds maar weer van bekeken. Van goden en helden was zo'n boek. Het was nog van zíjn vader geweest. De laatste keer dat ik het zag lag het bijna helemaal uit elkaar, maar de plaatjes kan ik dromen - vooral die van de Germaanse goden, het tweede deel over de Grieks-Romeinse mythologie sprak nooit zo tot mijn verbeelding.
Levenswijsheid met een glimlach van Lin Yutang (eigenlijk The Importance of Living) was een boek dat op mijn vaders nachtkastje lag. Toen ik ooit in het ouderlijk huis logeerde om op de hond te passen sloeg ik het weer eens open. Ditmaal was ik er iets minder weg van - een beetje melig was het wel, ofschoon de lofzang op het roken me nog steeds uit het hart gegrepen was.


En dan natuurlijk, meer dan alle andere boeken, een geval apart eigenlijk, die liederenbundel van Schubert, geïllustreerd door Anton Pieck en in linnen gebonden door mijn vriend Gaston. Met die zielige Leiermann, die op het ijs staat te draaien aan zijn buikorgeltje, terwijl mondaine vrouwen met luxe moffen van hermelijn om hem heen zwieren: mijn vader kon mijn zusje tot tranen brengen door verder te fantaseren over zijn droevig lot. Om dat boek gaan we nog vechten, en als we ooit gebrouilleerd raken, mijn broers, zus en ik, dan is het niet om geld, maar om Anton Pieck, - die ons verder trouwens koud laat, want wij hebben smaak, lezer!
Maar ter zake. Waarom deze inleiding? Ik vertelde twee weken geleden hoe ik, het hoofd vol van gedachten aan mijn pas gestorven vader, langs een boekwinkel liep en daar in de bakken buiten De yogi-wetenschap der ademhaling aantrof. Hoe bizar toevallig dat was. Wel, vandaag heb ik een vervolg te melden.
Want een ander nachtkastjesboek van pa was Vollmond und Zikadenklänge, een fijn boekje met haiku en Japanse houtsneden. Als dichterlijke puber putte ik er heel wat maanlicht uit.
Vandaag was ik in Zaandam om bij mijn zoon iets op te nemen voor onze aanstaande kerst-cd. Het lied van Tosti dat we ook op mijn vaders begrafenis hebben uitgevoerd. Er is vlak bij zijn huis een goed gesorteerde en gezellige kringloopwinkel. Daar wilde ik eerst even langsgaan om een paar fotolijstjes te kopen, een voor mijn vaders bidprentje, en een voor een portret van de hele familie, genomen op zijn negentigste verjaardag. Ik slaagde al snel en liep uit gewoonte nog even langs de boekenkasten. Buiten de kast, los op de plank dus, lag, u raadt het al, Vollmond und Zikadenklänge. Het lag er op me te wachten, leek het.
Op straat ratelde een hagelbui op me neer die me in een mum van tijd doornat maakte. Waarlijk, de pastoor had toch gelijk: God bestaat, en Hij heet Toeval.

vrijdag 18 november 2016

Een vreemd café op Schiphol

Ik had mijn dag verkeerd ingedeeld en was veel te vroeg op Schiphol. Ik houd wel van die kosmopolitische sfeer van zo'n bar met ongemakkelijke krukken en te dure koffie, die onder schel licht uitzicht geeft op de aankomende reizigers. Maar nu ik er een uur of twee zou moeten doorbrengen zocht ik iets comfortabelers, een plek ver van het gewoel waar ik wat kon schrijven. Vlakbij een ingang van de aankomsthal viel mijn oog op Café Rembrandt. Binnen zag het eruit als een kroeg in het hartje van de stad, zo'n donkere, overvol gedecoreerde namaakhuiskamer, en het was er een dienovereenkomstige teringherrie, een mengsel van opgewonden geroep en de uithalen van André Hazes en zijn navolgers; maar onder de luifel buiten was een rustig zitje van rieten stoelen. Nadat ik er een tijdje in mijn notitieboekje had zitten krabbelen besloot ik even de regen in te gaan om te roken. Ik vroeg de ober om mijn glas niet weg te halen, ik was zo weer terug.
'Meneer kunt ook binnen roken,' zei hij, 'we hebben een verwarmde rookserre.'
Zo kwam ik even later op de vreemdste plek waar ik in tijden ben geweest. Tegen de gevel was een soort partytent aangeplakt. We waren hier wel degelijk op een internationale luchthaven, maar reizigers zag je niet. Wel jeugdig, niet al te hoog opgeleid uitgaanspubliek, met basballpetjes en bontkragen, dat dienbladen vol glazen wegwerkte in een tempo dat meer bij de zaterdagavond hoorde dan bij een doordeweekse dag. Een stomdronken man botste tegen een tafeltje aan, dronk in één teug het glas leeg van de verbouwereerde jongen die daar zat, en waggelde lallend weg. Was dit de vermaakslustige jeugd van de plaatsen rondom Schiphol, die liever hier afsprak dan in hun eigen dorp? Daar leek het wel op. En ik gaf ze geen ongelijk. Door de plastic vensters van de serre had je uitzicht op aan en uit flitsende lichtreclames en digitale klokken, bussen en taxi's reden af en aan, mensen sleepten met vliegtuigkoffers op weg naar verre oorden, de draaideuren van de terminal die uitgaven op de stromende regen wervelden onrustig rond. Geen moment verveling, geen smartphone nodig. Je zat hier in een bruin café midden in de rumoerige grote wereld. Veilig in het oog van de storm.

dinsdag 15 november 2016

The Analogues in Carré


Nog net geen koorts, één streepje te kort op de thermometer. En vorig jaar had ik het optreden in Carré van The Analogues ook al afgezegd wegens een griepje. Dus, regen en ongesteldheid of niet, ik moest me bij elkaar pakken en mijn lokkende bed negeren. De muziek zou me trouwens goed doen, en het weerzien met mijn vrienden, hield mijn dochter me voor, en ze had natuurlijk gelijk. Zo verliet een knorrig en huiverend man zijn warme huis om door de kille motregen op weg te gaan naar de stad, op weg naar een rendez-vous met de muziek van zijn jeugd.

Twee jaar geleden was ik bij de doop van The Analogues, in People's Place aan de Stadhouderskade. Het was een openbaring: dat zoiets zomaar kon, die nooit live uitgevoerde Beatleliedjes van hun latere periode exact zo spelen als op de plaat, was een wonder. Ik was razend enthousiast. Inmiddels zijn The Analogues, het peperdure hobbyproject van drummer en ex-Hilfiger-topman Fred Gehring, hard op weg een instituut te worden. Concerten in Londen en breed uitgemeten stukken in de pers bevestigen hun unieke status. De overal op de wereld bij elkaar gescharrelde vintage instrumenten en authentieke apparatuur waarop en waarmee ze hun reconstructies uitvoeren spreken tot de verbeelding, evenals de van show gespeende ernst waarmee dat gebeurt. Hier geen coverband in glamourpakjes die John, George, Paul en Ringo nadoen, maar ernstige heren, sommigen ervan boven de zestig, die met liefdevolle nauwgezetheid het legendarische vinyl van toen tot leven brengen.

Het gevaar van een overrompelend debuut is dat je de tweede keer te veel verwacht, het gevaar van een institutionalisering is dat er een revolterende dwarsigheid in de onafhankelijke luisteraar ontstaat. Ik moet bekennen dat ik aan beide niet helemaal kon ontsnappen. Nu en dan verzette ik me innerlijk tegen de (overigens terechte) pretenties van dit reizende Beatlesmuseum. Als curatoren lichtten de musici het repertoire toe, en soms leek het eerder of er een verzameling musicologen op de bühne stond dan een popbandje. Het heeft ook iets vervreemdends om mannen die de pensioenleeftijd naderen "Yeah yeah yeah" te horen roepen, exact gekopieerd naar de kreten die de toen piepjonge Beatles in hun hitsige enthousiasme slaakten (en de meisjes gilden).
Bovendien is Sgt Pepper, waarom het ditmaal ging, me nooit zo lief geweest als de andere platen. Het is een mijlpaal, zeker, en een noodzakelijke plaat, ongetwijfeld, maar vergeleken bij de nog steeds knisperend frisse vroegere albums én de rijke anarchie van The White Album, de pure volmaaktheid van Abbey Road, vind ik de plaat een beetje pompeus, en, als enige van de discografie, eerlijk gezegd ook wat gedateerd (ik weet, dit is vloeken in de kerk, u mag me slaan, mede-Beatlefans).

Maar dit alles is natuurlijk grieperig gezeur. De Beatles hebben zo'n rijk oeuvre nagelaten dat ze je altijd nog weten te verrassen, wat je ook verwacht, en wat de thermometer ook aanwijst. Ik had lang niet aan het liedje gedacht, misschien was het daarom dat We Can Work It Out, de B-kant van Day Tripper, me keihard raakte. Ik was opeens weer negen jaar en draaide het op mijn zolderkamer keer op keer, op mijn rood-met-witte plastic pick-upje. Elke keer weer in een vreemde vervoering. Was het dat 'Life is very short, and there's no time for fussing and fighting, my friend'? of het warme, mysterieuze harmonium, of die plotselinge driekwartsmaat, die mijn 'jonge hart sneller deed slaan'? Ik weet het niet, maar de naweeën van die melancholieke roes gingen als schokgolven door de verstreken tijd en beroerden me ook nu: de tranen schoten in mijn ogen - daarvoor alleen al ben ik The Analogues dankbaar. En voor het hallucinante feestje dat I Am The Walrus heet, en voor die geweldige uitvoering (mét sitar, tabla's en tanpura) van Within You Without You, een meesterlijk doorwrochte compositie van de nog altijd onderschatte George Harrison: als John en Paul hem meer ruimte zouden hebben gegeven waren de Beatles nóg geweldiger geweest.
Met zanger-gitarist Jan van der Meij heb ik een lange geschiedenis; we playbackten de vroege singles als kinderen, Jan was John, ik deed Paul na op mijn gefiguurzaagde Hoffner-bas. Later, toen we echte gitaren gingen bespelen, vereenzelvigde Jan zich met McCartney, zijn stem leek er zelfs op, en trok ik meer en meer naar die geheimzinnige George. Een half mensenleven verder ontmoetten we elkaar weer voor de folk-opera Nieuw-West!; Jan bleek nog steeds een groot Beatles-adept. Dat hij daar nu op de planken stond met dit succesvolle project deed me goed: een volmaakt afgeronde carrière, een mooi rond leven, leek me. Bovendien was hij de enige van de heren die onder het strenge bewind van drummer-directeur Gehring en zijn snoeiharde snare uit probeerde te komen, en binnen de onvrijheid van exact vastliggende noten toch een gevoel van spontaniteit en 'rock 'n' roll' wist over te brengen, stampend met zijn voet. Ik was trots op hem. Jan is mijn favoriete Analogue.


(De mooie foto boven staat zonder bronvermelding op allerlei sites van theaters... Maker?)

vrijdag 11 november 2016

Een vriendelijk gebaar

Omdat de wereld steeds onvriendelijker wordt sluit ik me er meer en meer voor af. Ik heb het afgelopen jaar vooral negentiende-eeuwse boeken gelezen, op het moment verkeer ik ’s avonds na tienen in de Haagsche côterieën van Eline Vere.
De afgelopen dagen merkte ik dat ik zelfs met een zekere tegenzin naar mijn vaste café W. ging om er mijn koffie te drinken, want ook daar grijnsde de lelijke kop van ons tijdgewricht me dagelijks tegemoet uit de kranten, en de muziek die ik er moest horen was me ook niet altijd even lief.
Maar gisterenmorgen stak ik na enige aarzeling toch de Van Baerlestraat over: ik was té nieuwsgierig naar de nabeschouwingen van de Trumpschok.
Ik nam Trouw en Volkskrant door, dacht: we zullen het allemaal wel zien, dronk mijn koffie uit en wilde gaan afrekenen. Het dienstertje maakte geen aanstalten om de pinmachine te pakken maar zei in plaats daarvan met een glimlach: ‘Hij is goed zo.’
Ik begreep de uitdrukking niet meteen. Ze verduidelijkte: ‘Die krijgt u van ons, omdat u hier elke dag komt.’
Ik bedankte en boog hoofs het hoofd. Mijn voornemen om wat minder vaak te komen verdween als sneeuw voor de zon. Zo verleidelijk effectief is vriendelijkheid.

woensdag 9 november 2016

Gedaanteverwisselingen in de herfst


Ik had een vergadering 's avonds over een nieuw baantje, ik zou meerijden. Om half acht zou ik opgepikt worden op het Roelof Hartplein. Omdat ik toch weer het braafste jongetje van de klas moest zijn stond ik er al om kwart over zeven. Een regen viel die ijzig aanvoelde, misschien zat er wat hagel of natte sneeuw in verstopt. Ik had voor het eerst van het seizoen mijn winterjas aan. Weggedoken in mijn kraag van imitatiebont, mijn hoed over de ogen getrokken, rookte ik een sigaret, de punt gloeide op. Het was een laat spitsuur. Natte gele bladeren glinsterden in het licht van koplampen en lantaarns. Opeens zag ik mezelf daar zo staan, als in een film noir, of op een platenhoes van Sinatra, zanger van het oude Amerika. En even gaf me dat een geluksgevoel, dat beeld, die romantische fantasie, dat imago. Net als heel vroeger, toen je nog dingen speelde.
Toen ik 's avonds terugkwam was ik dirigent van de 100-jaar oude maar nog steeds springlevende Amsterdamse opera- en operettevereniging Thalia. Ik zag mezelf een stokje staan zwaaien in een orkestbak, en ook dat beeld vervulde me met een onwennig geluksgevoel.

dinsdag 8 november 2016

Wie leest dit graag? Abonneert u!


In de nacht van zaterdag op zondag had ik plotseling het sterke gevoel dat alles anders moest, en ook anders kón. Ik voelde een soort rustige woede. Een half jaar lang had ik in spanning geleefd, met de ziekte, de snelle aftakeling en het sterven van mijn vader. Nu was het voorbij. Een lang en belangrijk hoofdstuk van mijn leven was afgesloten. De rest scheen allemaal verschrikkelijk onbelangrijk. Waarom deed ik bijvoorbeeld al die moeite, twee morgens in de week, voor dit blog? Het was alsof ik al jarenlang tweemaal in de week naar een concertzaal ging, steeds dezelfde, om een recital te geven. Ik varieerde het programma, bracht andere accenten aan, maar zo langzamerhand was ik echt wel door mijn repertoire heen. Na afloop klonk het applaus van het slinkende groepje vaste bezoekers aarzelend op in de lege zaal. Het werd ook door de radio live uitgezonden, dit concertje, de wereldomroep nog wel, maar hoeveel mensen er werkelijk luisterden, daar had ik geen idee van.
Einde metafoor. Maar waarom deed ik dit eigenlijk nog? De vorm, die van de column, beheerste ik na meer dan 600 stukjes tot in de puntjes. Die in de praktijk opgedane vakkennis kon ik beter gebruiken voor grotere projecten. Die zijn er genoeg: volgend jaar wordt mijn roman De sigarenwinkel gepubliceerd, ik werk aan een tweede, er komt een kinderboek en nog deze winter of in het vroege voorjaar verschijnen er twee korte boekjes van mijn hand. Waarom toch tweemaal in de week iets schrijven dat kop en staart had, met een 'mooie, ronde vorm' zoals de mensen dat graag hebben, terwijl het leven helemaal geen 'mooie, ronde vorm' bezit, en ik geen bevrediging meer haalde uit dat keer op keer bewijzen van mijn schrijftalent?
Het was mooi geweest, maar de laatste pijprokende publicist zijn, een Bomans van deze tijd, paste niet meer bij me, vond ik, woelend in de nacht. Rookzanger had zijn zegje wel gedaan, het was tijd voor iets anders.

En dan was er nog dat Facebook-aspect. Ik had er vaker mee geworsteld. Verslaving! Elke keer na het publiceren van een stukje de hele middag kijken of er al nieuwe likes waren. Ongelukkig bij het uitblijven daarvan, verlangend naar meer als er leuk gevonden werd. Vooral dat moest stoppen.

Waarom niet doen zoals mijn Vlaamse collega Vitalski? Hij heeft een dagelijks blog, ik lees het vaak. Ongetwijfeld is het voor hem ook een vorm van verslaving, maar binnen die addictie is hij vrij. Hij zet erop wat hij wil, soms iets uitgebreids en zorgvuldigs, soms alleen een handvol foto's, een paar losse notities. Zijn periodieke dagboek, State of being geheten, lijkt vooral voor hemzelf geschreven te zijn, en op Facebookneigingen heb ik hem nog niet kunnen betrappen. Zo wilde ik het ook!

Ik weet het, het is niet voor het eerst dat ik deze bedenking heb. Ik heb het vaker geprobeerd, onder meer met een reeks 'Rookzangers notitieblog'; maar steeds kwam ik weer terug bij de stukjes met de mooie, ronde vorm. Dit keer moest het vermeteler, koener, minder schijterig!
Maar hoe?
Ik kwam tot de conclusie, in die slapeloze nacht van kalme woede, dat ik vooral moest stoppen met het publiceren van blogposts op het smoelenboek. Om vrij te kunnen zijn in wat en hoe ik wilde schrijven, en hoe vaak, moest dat keurslijf worden afgeschud.

Ik weet dat ik een groepje trouwe lezers heb. Zij weten me hopelijk wel te vinden. Maar de rest dan? Voor wie op de hoogte wil blijven van wat ik schrijf, bied ik nu de volgende mogelijkheid: ik heb een icoontje Follow by Email aan mijn blog toegevoegd. Klik daarop, volg de instructies, en u wordt op de hoogte gehouden van nieuwe bijdragen.

Ik post dit op Facebook, niet één, maar een aantal malen. Want ik weet uit eigen ervaring hoe het gaat, berichten worden ondergesneeuwd op de muur, zorgvuldig scrollen is er niet meer bij, we zijn allemaal een beetje Facebookmoe. Daarna zult u op de sociale media geen sporen meer aantreffen van dit blog, dat - als alles goed is - ondertussen gewoon doorgaat.

Blijft mij lezen, lieve lezers, en abonneert u op Rookzanger!

Hartelijks,

Jan-Paul van Spaendonck

vrijdag 4 november 2016

GUARDA!

"Afgelopen zaterdag liep ik met Maria, mijn dochter, naar de pizzeria om de zinnen te verzetten. We kwamen langs een antroposofische boekwinkel. Uit macht der gewoonte keek ik in de kisten met boeken buiten. Tot mijn verrassing zag ik er een boekje: De Yogi-wetenschap der ademhaling. Dat was bizar, het leek een vingerwijzing van hogerhand. Want dat boekje was een van de bijbels van pa geweest. Ooit als angry young man was hij uit de kerk getreden en had hij zijn heil gezocht bij allerlei andere filosofische systemen. Jung, Zen-boeddhisme, Yoga. Het leidde uiteindelijk tot niks, en hij kwam, eeuwig twijfelend, weer terug in de moederschoot van de kerk, waarvan hij de nestgeur zo fijn vond. Maar die yogaoefeningen, die bleven. Zijn hele leven deed hij fanatieke ademoefeningen. Zoals hij alles fanatiek deed, niks kon half. Tot op zeer hoge leeftijd zocht hij naar het ultieme zangsysteem en ook toe hij al door ouderdom hees was geworden bleven de ademoefeningen dagelijkse routine.
Maar er was ook een andere oefening. Guarda! Nietsvermoedende bezoekers, overrompeld door al die dierentuingeluiden, dachten dan dat hij ‘wartaal’ zei.
Die klankoefening kwam uit een lied dat we vaak hebben uitgevoerd, pa en ik. Het werd zijn lijflied. En de opening ervan werd een soort persoonlijke mantra, die hij te pas en te onpas reciteerde. Ging hij op weg naar de wc, dan hoorde je op de gang nog: Guarda! De laatste keer dat ik het uit zijn mond hoorde was het ingekort tot Guar... de rest was hij vergeten."

Zo ongeveer had ik het lied Tristezza van Tosti willen inleiden, dat ik, bijgestaan door mijn dochter en mijn zoon, op de begrafenis van mijn vader zou gaan zingen. Tamelijk beknopt, maar mijn broer en zus spraken ook al, en de pastoor had duidelijk te kennen gegeven, dat er niet te lang mocht worden gesproken. Anderhalf A4'tje.
'Per persoon?'
'Nee, samen.'
Ik had bezwaar gemaakt, maar met deze man viel niet te sollen. Het was zijn kerk, en wij waren er te gast en moesten ons maar schikken. We konden tenslotte ook naar een crematorium. Het was een parmantige, jongensachtige man met een bestudeerde jovialiteit, deze lekenpastor, waarachter een stroef en niet van zijn plaats te wrikken gelijk schuilging. Een op de sportschool goed onderhouden vat vol ouderwetse geloofszekerheden waaraan niet te tornen viel. Wij lagen elkaar niet, dat was meteen duidelijk. Ik beet mijn tong af en bleef formeel en vriendelijk. Tegen mijn jongste broer zei ik stoer dat ik op het moment mijn plan wel zou trekken. Ik zou net zo lang spreken als ik wilde, hij kon dan immers moeilijk ingrijpen.
Maar toen dat moment daar was, liet ik het papiertje in mijn zak en sprak ik voor de vuist weg een paar woorden om me zo gauw mogelijk in het zingen te storten.
'Je hebt je door de pastoor laten intimideren,' zei mijn broer grinnikend. Hij had gelijk. Er waren voorafgaande aan de mis nog een paar onaangenaamheden geweest, en de rek was uit mijn assertiviteit. Ik vond het zingen al zwaar genoeg.

Op de informele nazit bij mijn broer thuis vertelde mijn neef dat hij door de broeders was opgevoed als goed katholiek, maar het laatste restje geloof had verloren toen hel en vagevuur werden afgeschaft door de destijds regerende paus. Als je dergelijke fundamenten van een religie zomaar kunt afschaffen, dan was de rest ook arbitrair, redeneerde hij terecht. We lieten de zware gesprekken voor wat ze waren, dronken op mijn vader en zongen een oude Brabantse smartlap. 'Want ach onze Bennie...'
Het drinkfeest eindigde in gepaste onsamenhangendheid.
's Nachts in bed vervloekte ik dronken de pastoor en wenste hem een speciaal plaatsje toe in de niet bestaande hel, waar hij tot in eeuwigheid naar mijn verhalen en liederen zou moeten luisteren.
Maar de volgende dag was ik milder. Het was een prachtige dienst geweest, met warme woorden, wierook, gregoriaans, orgelspel en wijwater. Precies zoals mijn vader het mooi vond. En ach, ik was ook wel recalcitrant geweest, en die man deed ook maar zijn werk. Maar toch: al was ik dan ook (per ongeluk) met mijn hoed op de kerk binnen komen lopen, en al had ik zonder eerst toestemming te vragen de piano verschoven, hij had toch moeten begrijpen dat ik van slag was, dat ik onder al mijn man-van-de-wereld-gedrag ook maar een kersvers weesje was, dat zijn vader ging begraven. Hij had me als zielenherder op mijn gemak kunnen stellen, me kunnen troosten en me een welkomer gevoel kunnen geven, de kerk was er tenslotte voor de mensen, en niet andersom.
Ik had spijt, maar niet van mijn dwarsheid. Vooral dát moest ik mezelf zien te vergeven, dat ik als zoon toch weer tekortgeschoten was. Ik had hem, net als mijn vader gedaan zou hebben, tijdens onze aanvaring met minzame ironie 'meneer pastoor' genoemd, dat wel, maar ondertussen toch zijn zin gedaan. Mijn eerbetoon aan mijn dwarse vader was onvolledig geweest, want hij zou voet bij stuk hebben gehouden.