vrijdag 28 oktober 2016

JAN VAN SPAENDONCK, 1925-2016


dinsdag 25 oktober 2016

BOWLEN


'Kan het bowlen dan wel doorgaan?' had mijn broer zich hardop afgevraagd. Het nieuws over mijn vader was slecht, het zou nu wel niet lang meer duren.
Natuurlijk, vond de familie: het leven gaat door en jij bent jarig. Gerustgesteld reserveerde mijn broer twee banen voor ons jaarlijkse partijtje.
Zo ontmoetten we elkaar zondag in de kegelhal. Nadat de cadeaus waren overhandigd ging het los. Sommigen van ons nemen het spel tamelijk serieus, een enkeling is er goed in. Maar vooral is zo'n middagje bowlen een goede vorm om je verjaardag in te gieten. Je hoeft niet op te zitten, er hoeft geen algemene conversatie te worden geforceerd. Er wordt in wisselende bezetting gepraat, telkens wordt er iemand weggeroepen omdat het zijn of haar beurt is; je kijkt verstrooid naar het spel en probeert de aandacht bij de scores te houden, maar al gauw laat je het maar gebeuren, de gesprekken en het familiegevoel zijn belangrijker dan die omdonderende kegels aan het eind van de baan.
Toen het gedaan was (Rookzanger werd derde, hij wordt er elk jaar ietsje beter in) verplaatsten we ons naar het verwarmde terras om de hoek. Ook dat is inmiddels traditie geworden. Het terrein was verkend, we kenden elkaar weer, nu konden de losse eindjes van de conversatie in goede banen worden geleid. Vrolijke gesprekken werden dat niet. Maar wel oprechte en belangrijke. Hoe ga je om met de op handen zijnde dood van je vader? Het bleek dat er naast onze gedeelde gevoelens ook meningsverschillen waren - ieder heeft een andere vader gekend, voor ieder is een andere fase uit zijn leven bepalend geweest. Om op voorhand te zorgen dat dergelijke meningsverschillen geen twistpunten worden is het goed om tijdig de koppen bij elkaar te steken. Veel familievetes, ontstaan boven de kist en uitgevochten bij de notaris, hadden voorkomen kunnen worden als de broers en zussen eerst eens een potje waren gaan bowlen. Je bent uit elkaar gegroeid sinds je samen kind was in hetzelfde gezin, en je moet bliksemsnel weer naar elkaar toegroeien als dat gezin uiteindelijk ten grave wordt gedragen. Niks zo goed om dat voor elkaar te krijgen als samen kegelen met een terrasje na. Daar wordt in de brochures van uitvaartbedrijven te weinig op gewezen.
Toen iedereen naar huis ging namen we mijn jarige broer nog mee naar een Italiaan. Na de lasagne zongen we met zachte stemmen liedjes uit Hamelen, de serie van onze jeugd, het symbool van een thuis en een tijd van lang geleden. Tenminste, dat probeerden we. Maar omdat we allebei geschoolde stemmen hebben werd er hier en daar wel omgekeken. Niet verstoord of geërgerd, want lelijk zingen we niet. En de dagen van drinkliederen brallen in het openbaar zijn allang voorbij. Ik denk dan ook niet dat ze ons volgend jaar de deur zullen wijzen bij die Italiaan.



Reclame: WAT IK LATER WILDE WORDEN, een nieuwe cd met (klassieke) liederen op teksten van Robert Eksteen, is bij mij te bestellen. 10 euro plus verzendkosten (zelf ophalen mag ook, het distributiekantoor zetelt in Amsterdam). Zeer aanbevolen. Laat een berichtje achter (hieronder of op Facebook) of mail me: jpvanspaendonck@gmail.com.


vrijdag 21 oktober 2016

SCHOOLWEER


Het begon 's morgens zonder dat ik het wist. Ik zat op een stoel in het theater met het scenario op schoot en nam met de regisseuse de scènes door waar muziek bij zou moeten klinken. Toen we bijna klaar waren viel me opeens op, dat ik al die tijd in mezelf had zitten praten. Tenminste, zo leek het. De regisseuse was er wel geweest, maar meer als een stem in mijn hoofd dan als een fysieke aanwezigheid.
Thuis ging ik even liggen en viel subiet in slaap.
Omdat ik toen nog van plan was gewoon alles te doen wat ik moest doen, die dag, ging ik er 's middags op uit, op weg naar een vriend. Pas terwijl ik over de Ceintuurbaan wandelde merkte ik dat er iets helemaal niet in orde was: de bladeren dwarrelden neer, eerder gevallen bladeren kleefden aan de nog natte stoep, de zon was verborgen achter regenwolken maar scheutig als zij weer tevoorschijn kwam, het decor was sfeervol, maar het was de enscenering van een droom, waardoor ik me bewoog. De soundtrack stond heel zacht, auto's reden bijna geluidloos over het asfalt.
In het café nam ik plaats tegenover mijn vriend met een gloeiend, zwaar hoofd. Hij keek naar buiten en zei: 'Dit is echt schoolweer.'
Ik begreep hem niet meteen.
'Het doet me aan vroeger denken. Vakantie voorbij, weer naar school, en dan met dit weer.'
Mensen die elke dag door weer en wind naar hun werk moeten zijn die associatie waarschijnlijk allang kwijtgeraakt, maar mijn vriend is net als ik zzp'er. De dagen van verplicht de buitenwereld te moeten trotseren, dag na dag, ook als je er geen zin in hebt en je niet fit voelt liggen ver achter ons. De nine-to-fiver die naar de herfst kijkt en zegt 'dit is echt schoolweer' moet ik nog tegenkomen.
Was het heimwee die hem de opmerking ingaf? Mijn vriend verzuimt nooit, tenzij hij echt doodziek is. Eigen baas zijn betekent dat je werk nooit ophoudt. Het werk bevindt zich niet binnen een door anderen gemaakt kader, het strekt zich overal uit en vloeit over in je vrije tijd. Er zijn vele voordelen verbonden aan de zelfstandigheid, en vele nadelen aan vast werk. Maar een van de dingen die ik mis als zelfstandige is het 'thuis blijven'. Een dagje thuis, met de wetenschap dat daarginds binnen het kader het werk gewoon doorgaat, zonder jou. Als wij ons ziek melden ligt de fabriek stil en snijden we onszelf in de vingers. Een dekentje over je heen trekken voelt als falen, in plaats van als een verdiende time out.
Het was dan ook met een vaag schuldgevoel dat ik om zeven uur onder de wol kroop en een boekje van Simenon opensloeg. Gelukkig had de thermometer gezegd dat het mocht.


Reclame: WAT IK LATER WILDE WORDEN, een nieuwe cd met (klassieke) liederen op teksten van Robert Eksteen, is bij mij te bestellen. 10 euro plus verzendkosten (zelf ophalen mag ook, het distributiekantoor zetelt in Amsterdam). Zeer aanbevolen. Laat een berichtje achter (hieronder of op Facebook) of mail me: jpvanspaendonck@gmail.com.

dinsdag 18 oktober 2016

MERWEDE


De cd-perserij houdt kantoor in Enkhuizen. Dus op het formulier vinkte ik 'zelf ophalen' aan. Gezellig ritje vanuit het huis van mijn vriendin in de Noord-Hollandse polder, en het scheelde ook weer veertig euro. Toen bleek dat het distributiebedrijf in Breda zetelde. En vreemd: in plaats van de zaken terug te draaien en alsnog tot verzending te laten overgaan, zette ik in mijn agenda dat ik nu naar Breda moest rijden, op vrijdag. Helemaal niet gezellig, alleen in de auto, lange files bij de Merwedebrug, en die veertig euro gaf ik bijna aan benzine uit. Dat 'zelf ophalen' had zich in mijn hoofd genesteld en liet zich er niet meer uit jagen. De menselijke geest lijkt soms echt op een computer, inclusief cookies en onuitwisbare, hopeloos verouderde of onwelkome informatie.

Zo zat ik dus in de auto en was op weg om de dozen op te halen. Ik had me op deze dag verheugd, maar nu hij gekomen was zag alles er heel anders uit dan verwacht. Ik had zojuist gehoord dat mijn vader met spoed in een verpleegtehuis zou worden opgenomen - het was niet meer te doen geweest, thuis. Het mengsel van treurigheid, aan paniek grenzende dramatiek en doffe depressie dat door die informatie was gegenereerd was prominent aanwezig in mijn hoofd. Maar daarnaast bestond ook nog het uitgelaten, vrolijke gevoel van voorpret dat ik aanstonds de nieuwe cd in mijn handen zou houden. Die gevoelens, diametraal verschillend, bestonden gewoon naast elkaar in mijn kop. Het een, én het ander; niet de 'gemengde gevoelens' waarover je leest: zo onbegrijpelijk veelomvattend is de menselijke geest.
Het land was wijd en leeg, ik zat alleen in mijn blikken doos. Om de verwarring en de ontheemdheid te bevechten draaide ik liedjes uit Hamelen. Rob de Nijs, Loeki Knol en consorten zongen troostrijk over het verlangen naar huis, naar vroeger, en ik zong mee. De lange rij blikken dozen naderde tergend langzaam de Merwedebrug.
In Breda verdwaalde ik natuurlijk, ik had het voorzien maar als pessimisme weggewuifd - waarom zou die routebeschrijving niet kloppen? Bij een pompstation wezen ze me de weg, en uiteindelijk, nadat ik de goede loods had gevonden, stond ik toch met de doos cd's in mijn hand. Ik tekende voor ontvangst, praatte wat met de goedlachse magazijnbediendes over een alternatieve route terug. Ik had drie uur in de auto doorgebracht en moest piesen. Waarom was ik te bedeesd om even naar een wc te vragen? Even later parkeerde ik in een berm in het stille industriegebied, en om me heen spiedend waterde ik naast de auto.
Op de terugweg kon ik mijn nieuwsgierigheid niet bedwingen. Ik had me voorgenomen de cd niet op de autospeler te draaien, dat kon alleen maar tegenvallen. Maar zelfs op deze gebrekkige installatie, en zelfs met het suizen van het asfalt en het razen van de motor erbij, klonk hij mooi. Herfstig, speels en romantisch, expressief welluidend en, op een andere maar toch vergelijkbare manier, troostrijk, net als die liedjes uit Hamelen. Ik vloog over de Merwede op stevige vleugels van verlangen, terug naar huis.

WAT IK LATER WILDE WORDEN, cd met (klassieke) liederen op teksten van Robert Eksteen, is bij mij te bestellen. 10 euro plus verzendkosten (zelf ophalen mag ook, het distributiekantoor zetelt in Amsterdam). Zeer aanbevolen. Laat een berichtje achter (hieronder of op Facebook) of mail me: jpvanspaendonck@gmail.com.


(Hoesontwerp cd: Ger Haartman)

vrijdag 14 oktober 2016

Rookzangers notitieblog (18)



1.

Over de kwestie van de vrijwillige levensbeëindiging zou ik mijn mening niet graag verplicht zijn te geven. Enerzijds... daar gaan we al. Ik zou verzanden in enerzijds en anderzijds. Gezond verstand, humane logica, ethisch verantwoorde consequentie in de beste Socratische traditie? Of toch de signalen van decadentie, de stuiptrekkingen van een maakbaarheidscultuur die zwaar teleurgesteld is in zijn eigen streven? De pijnlijke uitkomst van ons materialistische denken?
Het kwam wel erg dichtbij toen ik 's middags belde om mijn vader te feliciteren met zijn eenennegentigste verjaardag.
'Ik zal eens kijken of ik hem aan de telefoon kan krijgen.' Mijn vader zat ernaast. Er was enig gehannes. Ik begon alvast in blokletters te roepen maar ze waren zover nog niet.
'Jan, het is Jan-Paul aan de telefoon. Wil je hem even spreken?' Een stilte. 'Hij schudt van nee. Hij eet zijn gebakje.' Twee maanden geleden spraken we nog niet in de derde persoon over mijn vader waar hij bij was. Twee weken geleden kwam hij nog aan de telefoon.
'Hij loopt nu rond met zijn koffie... Hij propt zijn servetje in zijn mond, hij denkt dat alles eetbaar is. Jan... Wat ga je doen?'
Ik hoorde opeens toch de stem van mijn vader, nog steeds vast, met de vertrouwde warme, een beetje hese klank: 'Doen? Vandaag? Niet veel.'
Het is vreemd hoe snel we onze normen naar beneden bijstellen. Bij mijn laatste bezoek klampte ik me vast aan het feit dat je nog snippers conversatie kon voeren met hem, dat er momenten waren dat het lampje brandde in de grijze woestenij waarin hij ronddoolt. Nu is dat alweer verleden tijd en teveel gevraagd, en ben ik blij dat we hem überhaupt horen praten. Nog maar kortgeleden was dagopvang een mogelijkheid waarover gespeculeerd werd, nu is dat al een héél mooi scenario vergeleken bij een op handen zijnde 'uithuisplaatsing'.
Het was een zwarte dag, deze dertiende oktober.


2.

NOBELPRIJS

Een man die kraait bij de akkoorden van
een kampvuurdeun; een ander die er dansend
dwars doorheen aan 't joelen is: het zijn
twee poplegenden in onvast duet.
De kraai, vertelt het nieuws, heeft de Nobelprijs
voor de literatuur zojuist gewonnen.
Hij wordt in praatprogramma's vergeleken
met Shakespeare en Homerus ('Ook een zanger').
En: 'Juist zijn slordigheden zijn zo goed.'

Ik hoor het somber aan en haat de tijd
waarin ik leven moet. Maar dan besef ik
dat ik net zo goed kan lachen om de
waanzin van de wereld. Even later
kraai ik smalend met Bob Dylan mee.




dinsdag 11 oktober 2016

ZWAMMEN

Het was paddenstoelendag in landgoed Het Wildrijk. Er was een excursie onder leiding, maar de groep was net vertrokken. Dan maar alleen de paden op, besloten we. We hoefden de houten kaboutertjes maar te volgen die als wegwijzer waren neergezet. We kregen een kleurenprint met paddenstoelen mee. De lucht, die morgen nog zo smetteloos blauw, was in rap tempo donker geworden en een zachte regen begon te vallen. We verlieten het midden van het pad en tuurden al wandelend onder beschutting van de bomen naar de grond. Maar we bakten er niet veel van als mycologen, geen van de soorten die we tegenkwamen leek op het velletje te staan.
Gelukkig kwamen we algauw een dametje tegen met een soort theemuts op haar hoofd. Ze was iets aan het uitleggen aan een paar kinderen en we bleven even staan luisteren hoe ze, bladerend in een gids, een geelbruine paddenstoel probeerde te determineren. Maar omdat ook deze grijze kabouter de wijsheid niet in pacht leek te hebben liepen we door. De lanen waarlangs we in april de wilde hyacinten in bloei hadden gezien vertoonden maar weinig opvallende soorten - alleen de bleke, bolronde aardappelbovisten tierden welig, en van die vage, klamme paddenstoelen die van alles konden zijn. Maar het lopen door het vochtige bos deed goed, ik ademde diep de kruidige lucht in en vergat de vermoeide benauwdheid die me had gekweld.
Het voorgeschreven rondje was al snel gemaakt, te snel, vonden we. We sloegen een zijpad in. Daar zagen we een groepje mensen dat zich diep over de bosgrond boog. De koppen bij elkaar, er werd druk overlegd. 'Dat ken ik zo goed van vroeger,' zei mijn vriendin verheugd. 'Als kind kon ik ze wel schieten, die KNNV'ers. Ze liepen nooit eens door, als we gingen wandelen. Nu mis ik ze.' Ook ik snoof een nestgeur op. Maar bij mij was het andersom: als wij gingen wandelen was ik degene die, Heimans en Thijsse op zak, het tempo hinderlijk ophield, door met loep en pincet bij elke mestkever of mierenhoop neer te knielen.
Ik had een klein, chocoladebruin boleetje, een soort eekhoorntjesbrood, opgeraapt, dat zich met zijn voet aan een witte bol had vastgeklemd. Met deze trofee in de hand benaderden we het groepje. Het kuddetje grijze koppen had twee leiders: een man in een grijsgroen fleecevest waarop 'Noord-Hollands landschap' te lezen viel, en een gedistingeerde heer met een snorretje. De eerste sprak met een Haags accent en voerde vooral het woord. Hij had een spiegeltje aan een lange staaf in zijn hand, en met dat gynaecologisch aandoende instrument bekeek hij de onderkant van de zwammen zonder te hoeven bukken. Plaatjes of buisjes? Dat gaf een eerste tweedeling aan, bij de determinatie. De chique meneer stond er glimlachend bij en moest raad schaffen als de man van het Noord-Hollands landschap het ook niet meer wist. 'Misschien weet onze mycoloog dat?' was het dan. De mycoloog wist het. Hij onderscheidde feilloos een gewone van een stevige braakrussula. Al die klamme, vage zwammen hadden voor hem namen, bijnamen en betekenis. Een ervan bleek zelfs een gele knolamaniet te zijn, het onschuldige zusje van de giftige groene, en het nichtje van de vliegenzwam, die zich vandaag helaas niet wilde laten zien. Onder zijn leiding kwam het anonieme bos tot een geheimzinnig leven.
Mijn boleetje bekeken ze vertederd, de landschapsman en de mycoloog. 'Ach, een kostgangersboleet. Boletus parasiticus. Die parasiteert op gele aardappelbovisten, zoals u ziet.'
Diep in het bos werd een camera op statief neergezet. Er was een bijzonder fraaie zwavelzwam ontdekt en die moest op de foto. Een man die voorafgegaan werd door een fijne ouderwetse wolk van sigarenlucht voegde zich bij het groepje. 'Nog iets gevonden?' wilde hij weten. Zijn vrouw draaide zich half naar hem toe en zei met de geroutineerde achteloosheid waarmee je de dagelijkse boodschappen bespreekt: 'Kostgangersboleetje.'
Op weg naar het eindpunt waar zelfgemaakte tomatensoep onder de naam 'zwijnenbloed' werd geserveerd en thuisgebakken perentaart, kwam de grijze kabouter ons haastig tegemoet, met in haar kielzog een paar laatkomers. Haar muts had ze al afgezet. 'Zijn jullie al voorbij de biefstukzwam?' hijgde ze. 'Ja. Die staat een heel eind terug.' Ze snelwandelde ons voorbij, de kinderen achter haar aan. De houten kaboutertjes werden al ingezameld, het park zou zo sluiten.

vrijdag 7 oktober 2016

LUIHEID


In De Keuringsdienst van Waarde achterhaalden ze de samenstelling van kaarsen. Ik heb veel interesses, maar de dag dat ik opsta met de brandende vraag: Goh, waar zouden kaarsen toch van gemaakt worden? moet nog komen. In Het geheim van de Meester gingen ze een schilderij van Jeroen Bosch reconstrueren. Ik kon niet kiezen en zapte terwijl ik mijn pasta at. Ik was lekker vaag in mijn hoofd en de beelden van beide heroïsche queesten trokken als wolkenluchten aan me voorbij.
Wat had Karl ook al weer gezegd? We zaten in het Grand Café Eerste Klas op het Centraal Station en dronken Trappist. Hij ondanks dat hij op strikt dieet was en ik ondanks dat ik op gewone dagen niet drink. De ontspanning was welkom. Ik vertelde dat ik de laatste tijd geplaagd werd door nerveuze kwalen. Een mengsel van angsten en het niet aflatende gedreun van de graafmachines tegenover mijn huis zorgde voor een onbehagen, dat ergens diep in mijn limbisch systeem zetelde. Opgejaagd en kortademig, was ik; en, al wist ik de redenen wel, het weten hielp niets. Vlucht! zei een stemmetje in mijn reptielenbrein, en hoe ik het ook wegredeneerde, het bleef het zeggen, vlucht!
'Veel van mijn faalangst is in wezen gewoon luiheid,' had Karl gezegd.
Die dag had ik niet toegegeven aan het verlangen om rustig te blijven zonder er moeite voor te hoeven doen. Toen ik van mijn meditatiekussentje opstond en ongemakkelijk besefte dat er nog een lange lawaaierige middag gevuld moest worden voor ik naar onze afspraak kon gaan trok ik mijn schoenen aan en ging de deur uit. Een lange wandeling, dat zou me goed doen, ik bewoog te weinig.
Ik moest iets afgeven achter het Oosterpark, in de Eerste van Swindenstraat, en besloot via die omweg het station te bereiken.
De stadslandschappen trokken aan me voorbij. In elk ervan was ik in meer of mindere mate thuis, maar elk vertegenwoordigden ze een ander aspect van de stad, van mijn leven daarin, van mijn herinneringen. Zo in elkaar overvloeiend op het ritme van mijn pas ontstond een verhaal met soepele overgangen. In het Oosterpark bleef ik even staan kijken naar de Nescio-beeldjes. Ik dacht aan de Titaantjes, aan de jeugdige overmoed van die 'aardige jongens' met hun grote dromen. Ik ging op een bankje zitten en stak een sigaret aan. Waren Karl en ik niet ook zo geweest, lang geleden? En zou Grönloh ook weleens met een van zijn oude jeugdvrienden hebben afgesproken, toen hij zestig was? En wat zou er dan door hem heen zijn gegaan? Hij had zijn verleden al jong in woorden vereeuwigd, zijn jeugdvriendschappen bestonden voor altijd, het beeld van de twintiger Grönloh was aan de tijd ontrokken en voor het nageslacht vastgepind, een bordje Nescio eronder. Ook Karl en ik waren vroeger dromers geweest. Veel hadden we er niet mee bereikt. Sociale onhandigheid, noem ik het, Karl zou het luiheid noemen. Met de titel van een binnenkort te verschijnen cd 'Wat we later wilden worden' kun je ons leven van toen typeren. In feite waren we nu, als zestigers, actiever dan toen, dacht ik, terwijl ik naar de bronzen beeldjes keek. In feite was het leven nu rijker dan toen. We realiseerden eindelijk onze dromen. We hadden onze luiheid overwonnen.
Uit het struikgewas kwam een grote donkere man tevoorschijn. Hij sjorde zijn broek omhoog, blies zijn neus uit, keek verward om zich heen en begon een shagje te draaien. Voordat hij mijn kant op zou kijken stond ik op en vervolgde mijn wandeling.

dinsdag 4 oktober 2016

GERRIT


Ik keek naar de lucht en dacht aan mijn zoon. We hebben een vaste grap samen, dat het altijd regent als je in Nieuw-West moet optreden; voor drie Marokkaanse kinderen en de mensen van de organisatie. Mijn hand vloog al naar mijn mobiel, maar ik hield me in.
In het Rembrandtpark reden we het modderige pad af, parkeerden vlak bij het podium. Ik had mijn plakkaat "Ontheffing", ooit in het Vondelpark gekregen en sindsdien vaak misbruikt, tegen de voorruit gezet, als voorzorg; maar geen hond keek op van die auto die reed waar je niet rijden mag. Dat is dan weer het mooie van Nieuw-West. Ik pakte mijn gitaar, haalde Jochs rollator uit de achterbak en samen liepen we langs een stalletje waar niemand op dit uur Kroatische wijn wilde kopen naar een zitje onder een tentzeil. Daar wachtten we af wat komen ging.
De presentator hield de moed er goed in. Hij kreeg zowaar een paar mensen zover dat ze meededen met de Tai Chi-oefeningen die een monter meisje op het podium aan het voordoen was. Toen wij aan de beurt waren was de regen iets minder geworden. Er liep wat meer volk, misschien kwam het toch allemaal nog goed vandaag. We zongen en na een dik kwartier was het gedaan. De scheidende voorzitster van de theatergroep zei dat het erg mooi geweest was. Daar was ik blij om. Zelf had ik vooral mijn eigen gitaar vanuit de monitor gehoord, schel en veel te hard, tijd voor een goede soundcheck is er nooit, bij zulke openluchtoptredens.
Joch wou nog even blijven, dus ik maakte een rondje langs de kraampjes. Kocht een cd'tje, een stukje appeltaart, aarzelde bij de Kroatische wijnen. Toen ik me weer bij mijn groepje voegde, stonden de muzikanten van de act die na ons was gekomen daar ook. De gitarist had zijn gitaar nog niet ingepakt. 'Ha, een baby Taylor,' zei iemand. 'Nee,' zei de gitarist, 'die meneer daar heeft een baby Taylor.' Hij wees op mijn foedraal. 'Dit is zijn grotere broertje.'
Ik keek hem eens goed aan. Een kiem van herkenning groeide snel. Nog voor ik het me bewust was bloeide hij op, want ik hoorde mezelf zeggen: 'Gerrit? Gerrit de Boer?'
De gitarist keek me verrast aan. 'Ja?' 'Jan-Paul,' zei ik, hem te hulp schietend.
We schudden handen.
Mijn herinnering vloog terug naar mijn schooldagen. De laatste anderhalf jaar van het gym zat ik in Amersfoort op school, als banneling, zo voelde het. Ik hechtte nog te veel aan mijn Amsterdamse vriendenkring en was er eenzaam. Een van de weinige nieuwe vrienden die ik maakte was Gerrit, een langharige jongen met een ziekenfondsbrilletje. We spraken wel eens af en speelden dan gitaar samen. Hij was bedrevener dan ik, grondig klassiek geschoold. Op een van die middagen ruilde ik mijn twaalfsnarige gitaar voor zijn mandoline, waarop ik ijverig Ierse jigs oefende.
Na de middelbare school ging ik in mijn geboortestad studeren en ik verloor Gerrit uit het oog. Via via hoorde ik dat hij naar het conservatorium was gegaan.
Ik deed eerst Oude Talen, sjeesde daarin na mijn kandidaats, ging toen alsnog naar het conservatorium, werd klassiek zanger maar begon na een jaar of wat toch ook weer gitaar te spelen. Ergens in de jaren negentig trad ik met mijn duo La Passione in Amsterdam op, een feest van de gemeenteraad, als ik me goed herinner. Wij speelden en zongen onze Napolitaanse liederen. Er was ook een Mariachi-trio. Ik herkende hem toen ook al snel, voordat hij mij herkende, de gitarist, en we praatten over het werk, over muziek, vergeleken onze instrumenten, onze stijlen. De jaren gingen voorbij, ik zag weleens een boekje in de schappen van een tweedehandsmuziekwinkel dat zijn naam droeg.
En nu stonden we weer tegenover elkaar, inmiddels allebei zestig. Op de nerveus opgewekte manier van iemand die zijn verlegenheid heeft overwonnen vertelde hij me dat hij op zijn veertigste begonnen was viool te spelen. Hij was plotseling verliefd geworden op het instrument en had zich er met overgave op gestort, had intensief les genomen. Tegenwoordig trad hij ook op als violist. Ik bewonderde dat. Als je niet als klein kind al begint wordt het meestal niks, met de viool. Hij moest een enorm doorzettingsvermogen bezitten.
'Ik heb thuis nog een compositie van jou liggen,' zei hij plotseling. 'Een habanera.' Ik had ooit, op mijn achttiende, een suite voor klassiek gitaar geschreven, Partita in a, die ik niet zonder melodrama Vijf stukken bij het vertrek uit Amsterdam had ondertiteld. Zou hij die bedoelen? Hij pakte zijn gitaar, de grotere broer van mijn baby Taylor, en speelde een akkoordverbinding die ik meteen herkende als van mezelf. Ik lachte verrast. Het gaf me een warm gevoel dat iemand zich na al die jaren nog een jeugdwerkje van mij wist te herinneren, en daar zelfs nog een fragmentje van kon spelen.
Zijn aandacht werd gevraagd door een van zijn collega's, een Italiaanse cajonspeler. Het ging over een gig. Agenda's werden getrokken, online. We namen afscheid met een vrolijk: misschien tot over nog eens twintig jaar.


(Foto: Fred Martin)