vrijdag 29 juli 2016

ZOMERSTOP


Ik had iets beet, iets goeds, maar na De slimste mens was het spoorloos verdwenen. De rest van de avond kwelde me die lege plek in mijn hoofd.
In bed probeerde ik die akelige leegte, die een aanval van slapeloosheid leek in te leiden, te vullen met bemoedigende gedachten.
Lijstjes maken van wat je allemaal voor elkaar hebt gekregen, dat is goed voor de mens, hebben ze me verteld. Ik somde op, in een poging het angstige nihilisme voor te blijven. Het werd een mooi rijtje - ik had toch zeker wel wat ontspanning verdiend, ik mocht toch wel eens even niets doen en niets denken en nergens zin in hebben, na al dat harde werk?
Drie scheurkalenders, schreef het potloodje in mijn hoofd, een boek geschreven, twee boeken persklaar gemaakt, een bundeltje geredigeerd, de muziek voor een theaterstuk gecomponeerd, een productie voor volgend jaar in de startblokken gezet, een cd met liederen voorbereid. Chapeau, jongen, beweerde ik tegen mezelf.
Mijn gedachten dwaalden af naar mijn laatste klus. Ik had ertegenop gezien. In de afgelopen maand - mijn eigen koren waren al met zomerreces - verving ik de dirigente van operettevereniging Thalia. Het was op mijn pad gekomen, mijn dochter zingt bij die club. Ik was nerveus geweest om weer in die oude rol te stappen. Operette was iets van lang geleden, het hoorde al vele jaren niet meer bij mijn wereld. Bovendien was mijn vader ooit interim-dirigent geweest, in de jaren '70, bij dezelfde vereniging. Het voelde alsof ik hem moest vervangen in plaats van de dirigente. Hij kan het nou niet meer, ik moest het doen. Ik bereidde me grondig voor, studeerde piano en maakte me de partituren eigen. Het eerste wat ik zag toen ik de repetitieruimte binnenstapte was zijn vleugel, een notenhouten Kawai; een model dat ik buiten zijn studeerkamer nergens gezien heb.
De repetities gingen goed, hoogstens was ik de eerste keer wat hyperactief, iets te happig om een goede beurt te maken. Door de Plantagebuurt teruglopend door de zoele zomeravond voelde ik me vrolijk en vitaal. Maar na de laatste repetitie zette niet de ontspanning in die ik had verwacht. Het was alsof ik iets had gedaan dat heel erg onaf was. Alsof ik nu alsnog die afgebroken loopbaan moest afmaken. Had ik niet beter het verleden het verleden kunnen laten?
Nonsens, zei mijn verstand. Je kunt toch wel profiteren van oude kennis, zonder meteen helemaal van koers te moeten veranderen? Een uitstapje, meer niet, wees blij dat je nog iets kan doen met die vaardigheden van vroeger! Neuroot!
De slaap kwam niet. Kettingen van herinneringen regen zich associatief aaneen. Ik ging op mijn rug liggen en keek tegen de rosse achterkant van mijn oogleden aan. In mijn jeugd was dat een spelletje, in bed. Je ogen hard dichtknijpen en je vergapen aan de sterrenstelsels die uit elkaar spatten zodra je ze weer ontspande. Dat ik niet de enige was die dat deed wist ik sinds ik bij Simenon had gelezen dat ook Maigret dat kinderlijke spelletje soms nog speelde, in het schemergebied tussen waken en slapen.
De laatste keer dat ik op het display van mijn telefoontje keek was het ruim na vieren.
Maar ongemerkt moet de slaap zich over me ontfermd hebben, en vanochtend stond ik veranderd op. Trager dan anders liep ik naar mijn werkkamer. Ergens in deze slapeloze nacht moet het besluit gerijpt zijn om even vrijaf te nemen van alles, ook van dit blog. Hoogste tijd voor een zomerstop.
Terwijl ik dit tik kijk ik naar de hemel, die weinig goeds belooft voor vandaag. Maar ik ga er het beste van maken, neem ik me voor. En wat meer is: van al mijn bezigheden de komende tijd komt er niet één op een lijstje.


Ik wens u allen een goede tijd toe en zie u Deo volente te zijner tijd weer terug op deze plaats!


dinsdag 26 juli 2016

MOERASANDOORN


De fluisterbootjes waren allemaal besproken. Geen wonder, een mooie zondagmiddag midden in vakantietijd. Maar we hadden onze zinnen gezet op een picknick aan de waterkant en gaven het niet zomaar op. We reden verder naar de camping, daar verhuurden ze kano's. Er was nog één tweepersoons beschikbaar. Geen open Canadese toerkano helaas, maar een sportieve kayak, met dubbele peddels. We betaalden, sleepten het ding het water in, klommen moeizaam in de kuipjes en staken af. Even later was mijn witte zomerpak al behoorlijk nat, want voor we de slag te pakken hadden spetterde er meer water naar binnen dan er in de sloot bleef. Mijn schouders vertelden me dat we niet heel ver zouden komen, die expositie in het dorp zouden we over het water wel niet halen.

De zon scheen diffuus maar warm. Ik was blij dat ik mijn Panama droeg. Niks zo verraderlijk als zon op open water, zelfs als die door de wolken schijnt. Ik had geen zin in zo'n rode, gloeiende kop.
Sturen bleek moeilijker dan gedacht. Als het bootje eenmaal besloten had een bepaalde richting op te gaan, moesten we stevig ploegen door het stugge water om het van mening te doen veranderen. We kibbelden even over de juiste techniek, maar algauw lieten we het maar op zijn beloop. De wind dreef ons zachtjes verder, wij peddelden een beetje mee. Hard genoeg, geen haast.
Over lonkende velden vol watergentiaan ging het. Vanuit de verte zag het eruit als gele plomp, maar dichterbij gekomen bleken de bloemen veel kleiner dan die van de boerenwaterlelie. Ze bleken ook verder van elkaar af te staan dan we gedacht hadden: het visuele effect van een aaneengesloten gele vlek, schitterend in al dat blauw en groen, bestond alleen van een afstand. Het was alsof je te dicht op een schilderij stond en alleen nog de details zag. Voor schoonheid is soms afstand nodig.

We sleepten de kano aan land, spreidden een plastic tafellaken uit dat nog uit mijn volkstuintje van lang geleden kwam, en haalden stokbrood, geitenkaas, tomaten en druiven uit de tas. Met een Zwitsers zakmes sneed ik het knapperige brood. Ik raapte een veer op en stak die in de rand van mijn hoed. Mijn vriendin groef een plant uit die ze aan haar eigen slootkant wilde zetten. Paarse lipbloemen, ik zei dat het een soort orchis was, maar zij ontkende dat.
Terug op het water kwamen we aan een kruispunt van sloten. De Eilandspolder is een wirwar van waterwegen. Mijn vriendin had een kaart meegebracht, maar ze was blijkbaar zo onthecht vandaag dat ze die in de tas liet. Normaal kan ze uren op kaarten turen, zelfs als ze de weg weet: ze wil altijd haar positie bepalen aan de hand van de officiële cartografie. Daarin verschillen we: ik vertrouw blindelings op verkeersborden, zij wil op haar eigen kompas varen. Weet je veel hoe de heren van de verkeersdienst je van A naar B willen sturen?
We kozen een smalle vaart die rechtsaf sloeg. Het water was hier koel en donkergroen door de schaduw van overhangende bomen, een welkom respijt van de hitte, die zich krachtiger deed voelen naarmate de middag vorderde. Ons oriënterend op het kerktorentje van De Rijp zochten we spetterend onze terugweg.
Varen doet iets met de tijd: toen we de camping naderden bleken er al ruim twee uur verstreken te zijn, we konden die expositie nog net voor sluitingstijd halen.
We strekten onze benen, vingen een smartphone op die net niet in het water viel, en liepen naar de auto. Onze schouders beloofden spierpijn voor de volgende dag.

In de tuin waren we lang in de weer met stapels bloemenboeken om de meegebrachte plant thuis te brengen, maar uiteindelijk hadden we beet. Niks orchis. Moerasandoorn, was het, zonder twijfel. Die wetenschap vonden we hoogst bevredigend.




vrijdag 22 juli 2016

Een onkreukbaar man


Gemiddeld één keer per jaar, doorgaans in de zomer, lees ik een boek van Donna Leon. Als de lust me bekruipt om dat te doen ga ik naar de boekhandel om de hoek, Het Martyrium. Een van de luxueuze uitgaven van haar Commissario Brunetti mysteries ligt er altijd wel in de ramsj, en nadat ik gecontroleerd heb of ik het voorhandige deeltje inderdaad nog niet ken, schaf ik het aan, leg het op mijn leesplankje naast het bed, en verheug me op een paar avonden milde ergernis en lauwe, geamuseerde verveling.

Ik geloof niet dat ik saaiere misdaadlectuur ken dan de boeken van Donna Leon. Voor wie ze niet kent: ze spelen in Venetië, waar de auteur, een voormalige professor Engels, al dertig jaar woont. Ze tonen ons de binnenkant van de door en door corrupte Italiaanse samenleving. Althans, dat is wat de aanprijzingen zeggen. Voor wie iets verder gevorderd is in kennis van Italië (of in levenswijsheid in het algemeen) lezen ze als de notities van een keurige, dweepzuchtige toeriste op leeftijd, die tot haar verbazing ontdekt dat er achter die prachtige façade van alles schuilt dat rot is. Wie weleens een krant leest wordt bepaald niet geschokt door wat Leon ons voorschotelt aan politieke malversaties en kuiperijen. Het is net zo obligaat als de reisgidsachtige verheerlijking van het decor waartegen al dit kwaad zich afspeelt.

Maar het meest ongeloofwaardige aan haar verhalen is de hoofdpersoon zelf. Guido Brunetti is een door en door integere familieman, politiek correct tot op het bot, die in zijn vrije tijd Tacitus en Xenophon leest. Hij is onkreukbaar, smetteloos gekleed, drinkt geen slokje te veel, en is zo begripvol tegenover zijn vrouw (een professor Engelse literatuur die geen groter genot kent dan eindeloos Henry James herlezen) dat je er wee van wordt. Brunetti overweegt elke stap die hij doet alsof hij een cursus ethica volgt en binnenkort examen moet doen. Hij lost al decennialang moordzaken op maar is iedere keer weer geschokt door wat mensen elkaar aandoen. Het went nooit, zou je kunnen zeggen, maar hoe geloofwaardig is dat in een professionele politieman? Ook zijn eigen geboortestad went blijkbaar nooit, want er gaat geen dag voorbij dat hij niet beseft hoe prachtig het San Marco of het Canal Grande is, zodat wij lezers door zijn ogen genietend naar de toeristische plaatjes kunnen kijken.
Brunetti is, dat zal het zijn, de ideale man, de droom van de puriteinse schrijfster. Een knappe Italiaan die eigenlijk een protestantse intellectueel is, een vrijwel seksloze macho met een vrouwelijke geest, een elegante man van de wereld die in zijn hart een filosoof en een geleerde is. The most humane sleuth since Maigret, las ik op de flap. Wel, zulke mensen ben ik nog niet vaak tegengekomen, en zeker niet op het hoofdbureau van de politie.

Erger dan Brunetti zelf is zijn nageslacht. Terwijl de tijd verstrijkt, Venetië verandert, de cruiseschepen verschijnen in de lagune, de smartphone zijn intrede doet, blijven deze tergend brave rakkers steken in de puberteit. De tafelconversaties bij de familie Brunetti thuis zijn een bezoeking, hoe smakelijk er ook gegeten wordt en hoe waarderend er ook van de wijn wordt genipt, en je bent als lezer blij als hij de volgende morgen weer aan het werk gaat. Daar wacht met een beetje geluk tenminste vice-questore Patta op ons, de enige slechterik en daarmee het meest interessante karakter van de boeken. In het beschrijven van zijn gewichtige ijdeltuiterij bereikt Leon soms tamelijk grote hoogten van scherpe satire. Verder is haar stijl vooral quasi literair omslachtig, en vreemd gemaniëreerd voor een krimi. De dialogen doen denken aan pratende en bewegende beeldengroepen uit een museum.
Dat gaat ongeveer zo: 'Hij zweeg en bestudeerde zijn schoenen. Hij liet de tijd verstrijken. Dan keek hij op, nog steeds zwijgend, en zijn blik dwaalde over het kanaal, streek liefdevol langs de door de lentezon beschenen palazzi aan de overkant, draaide terug, en bleef rusten op een vaasje tulpen op het bureau. Misschien moest hij een boeketje voor Paolo meenemen, overwoog hij. Zij verborg haar kin in haar gevouwen handen, haar blik op het lege computerscherm voor haar. Ze maakte een geluid dat het midden hield tussen een grom en een zucht. Ze maakte een hand los en draaide die naar boven, de palm opwaarts, in een vragend gebaar. Nu was het zijn beurt om te knikken.'

Terwijl ik dit teruglees vraag ik me af waarom ik deze boeken in godsnaam lees. Er staat inmiddels al een flink rijtje in de kast. Het antwoord moet ik u schuldig blijven. Hoogstens kan ik beweren dat ik van regelmaat en orde houd en dat de voorspelbaarheid van de Brunetti-boeken me een zekere bevrediging geeft. Of ik kan verzinnen dat ik zoveel diepgravends heb ontcijferd en bestudeerd de afgelopen maanden, dat ik in deze warme dagen toe ben aan iets luchtigs. Of misschien ben ik gewoon gewend raakt aan die brave Brunetti en zijn Venetië, ben ik ondanks alles op hem gesteld geraakt en vind ik het prettig zo nu en dan een bezoekje aan hem te brengen. Bijna een beleefdheidsbezoekje.

dinsdag 19 juli 2016

Volle maan

De volle maan hield me uit de slaap. Ik was, woelend en draaiend, lange tirades aan het houden, waarin ik mijn gelijk tegenover een vriend aan het bewijzen was. Ik was mezelf aan het rechtvaardigen, argument stapelde zich op argument. Ik had me aangevallen gevoeld, onlangs, door deze goede vriend. Ik had besloten dat naast me neer te leggen en schouderophalend op betere tijden te wachten. Vriendschappen kennen hun getij, en als deze vriendschap iets waard was (en dat was ze, daarvan was ik overtuigd) dan zou ze deze storm wel overleven. Maar het ronde oog dat aan de hemel stond te gloeien had maling aan zo'n laconieke houding. Het liefst was ik uit bed gesprongen en had ter plekke de confrontatie opgezocht. Uitpraten! Ieder onbegrip dat er wederzijds bestond uit de weg ruimen!
Er sloeg een deur dicht. Ik schrok wakker, blijkbaar was mijn malen toch ongemerkt tot stilstand gekomen en versmolten met een onrustige droom. Ik stond op om mijn blaas te gaan legen. In de huiskamer was het onwezenlijk licht. De katten lagen languit op het vloerkleed, beschenen door het maanlicht. Hun ogen glansden vreemd op toen ze me knipperend aankeken. Door de open gordijnen zag ik dat het buiten nacht noch dag was. Een verlaten filmset, het decor van een hedendaags drama waarvan de acteurs even schaften waren.
Terug in bed monsterde ik in vogelperspectief mijn gedachten van de afgelopen uren. Wat had ik me weer laten strikken! Waar was nou die verlichting gebleven die ik minuut na lange minuut op het meditatiekussentje had bevochten? Verbleekt in het veel hellere licht van de maan.
Een liedje dook op in mijn hoofd, afkomstig van een oude, dierbare langspeelplaat, en troostrijk hoorde ik de stem van Wannes van de Velde die me toezong uit een ver verleden: ''t Is volle maan, ik vuul me zoe klein...'
Dan wist ik een paar regels niet meer en mijn mentale neuriën nam pas weer woorden aan bij: 'Was et 'ne keês, we beten erin.'
Ik schoot in de lach. De maan, een kaas om in te bijten! Tot zulke kinderlijke en onvervulbare verlangens kwamen we soms door dat fel stralende hemellichaam. Wannes had het zo helemaal niet bedoeld, hij had iets veel huiselijkers in zijn hoofd, denk ik, toen hij die regels schreef - maar ik zag er een heel toepasselijke metafoor in, die me vrede gaf met wat ik aan het doen was geweest, en me deed grinniken om mijn eigen drukdoenerij. Mensen zijn ingewikkeld, en omgaan met mensen is moeilijk, ze zijn zo verschillend: het vereist flexibiliteit en geestelijke souplesse en het is zaak om daarbij niet weg te glibberen op glad ijs, het hart niet te laten verkillen en bij alle pirouettes toch de rug recht te houden. Ik kon de complexe problemen die het onderhouden van vriendschap soms met zich meebrengt evenmin door nachtelijk piekeren oplossen, als ik een hap uit de maan kon nemen.


vrijdag 15 juli 2016

Rowan Atkinson speelt Maigret


Toen ik las dat Rowan Atkinson Maigret ging vertolken, werd mijn nieuwsgierigheid geprikkeld. Kortstondig, want ik was het algauw weer glad vergeten. Gisteravond kreeg ik dan ook een verrassing voorgeschoteld, toen ik verveeld de VPRO-gids opsloeg. Ik hoefde me niet te behelpen met allerlei lauw amusement, meestal oud spul dat in de zomermagnetron wordt opgewarmd, maar zette me handenwrijvend voor de tv om Maigret Sets a Trap te bekijken, de eerste aflevering van de geplande reeks met Atkinson als de commissaris. In première gegaan op ITV in maart, en nu op BBC First. Wat zou de bekken trekkende komiek ervan bakken?

Kort en bondig: hij viel me honderd procent mee. De Engelse pers heeft hem op voorspelbare wijze neergesabeld: 'You can't take Rowan Atkinson seriously in Maigret,' kopte The Daily Telegraph, en de naam 'Mr Bean' viel al in de tweede zin van het artikel. Natuurlijk, wie bekend is om een komisch typetje, krijgt de wind van voren als hij een serieuze rol aandurft. Joop Doderer moest naar Engeland uitwijken om zijn acteerprestaties op waarde geschat te zien, in Nederland bleef hij altijd Swiebertje. Dit 'Swiebertje-effect' is Atkinson noodlottig geworden in de Britse pers. 'Rowan Atkinson's Maigret slammed by critics as Mr Bean actor's new role fails to impress,' - een andere kop. Ach, het is zo voorspelbaar en ook zo oneerlijk. Want Atkinson heeft enorm zijn best gedaan op een integere interpretatie en zijn rubberen mimiek met ijzeren discipline in toom gehouden. Ik vond hem opvallend ernstig, soms té ernstig zelfs: zo gevoelig en zwaarmoedig was die brombeer Maigret nou ook weer niet!
En wat de Britten blijkbaar ook parten speelt is de vergelijking met de vorige ITV-serie, met Michael Gambon in de hoofdrol. Daar kon Atkinson nooit overheen, was de consensus. Nou, als ik wat mag zeggen: Gambon mag een goede acteur zijn, zijn Maigret was op afstand de slechtste die ik ooit heb gezien. Te bewegelijk, te nerveus, te joviaal, veel te woordenrijk, en bovenal, te ironisch. Een aanfluiting. Volgens Britse bronnen was gekozen voor die aanpak omdat ITV's succesreeks Morse toen net was gestopt en men een opvolger zocht. Dan Maigret maar een beetje ver-Morsen, dacht men aan de directietafel. Ach, zo'n Fransoos... als-ie maar een beetje pijp rookt is het wel goed toch?
Nee, dan Atkinson. Naar eigen zeggen heeft hij de boeken stukgelezen, en dat was te merken. Hij deed enorm zijn best om zijn blik broedend en veelzeggend te maken: bij Maigret een voorwaarde, want de commissaris praat niet zoveel, hij voelt en denkt (in intuïtieve beelden en verbanden, niet zozeer in woorden) en maakt zijn bevindingen zelden verbaal. Ik geef hem voor zijn dappere poging een ruime voldoende, misschien zelfs een krappe acht - om de manier waarop hij zijn pijp aanstak en zijn rustige, spaarzame dictie. Nu nog een beetje meer binnensmonds grommen, Rowan, en dan ben je er.

Dat deze eerste aflevering me toch niet helemaal overtuigde had andere redenen. Het boek (Maigret tend un piège uit 1955, in het Nederlands vertaald als Maigret en de maniak van Montmartre) werd opvallend trouw gevolgd, daar lag het niet aan. Alleen die dramaturgische (?) ingreep om Maigret te schorsen en een commissaris uit Bordeaux op de zaak te zetten - waar die voor nodig was kon ik niet begrijpen. Het leverde geen drama op en de beslissing werd teruggedraaid voor ze goed en wel werd toegepast.
Vooral hinderde me de schildering van Maigrets privésfeer. Maigret en zijn vrouw, door en door burgerlijke, brave mensen, eten bij hun vrienden, dokter Pardon en zijn vrouw, eveneens ontwikkelde maar kleine luiden. Het is een scène die in veel boeken zonder veel variatie optreedt. Ik snap wel dat je anno 2016 geen breiende en recepten uitwisselende vrouwen wilt zien, die zich discreet terugtrekken terwijl de mannen bij de calvados over ernstige zaken praten, maar dan moet je een ander boek kiezen om te verfilmen. Hier zagen we een heuse cocktailparty, met mondige en mondaine dames in groot toilet. Precies de sfeer en het milieu waar die arme Maigret zo huiverig voor is, waarin hij zich zo ongemakkelijk voelt, als man van eenvoudige afkomst.
En dan die andere kwestie. Maigret is een stevige drinker, we zouden hem tegenwoordig een alcoholist noemen. Zijn dag wordt ingedeeld met talrijke alcoholische consumpties, tijdens een onderzoek kunnen die algauw oplopen tot een dozijn of meer. De momenten waarop hij die nuttigt, in de cafeetjes van Parijs, zijn momenten van bezinning; de 'zaak' wordt zachtjes gewiegd in het glas en komt langzaam tot klaarheid. De sfeer van eethuis (Brasserie Dauphine!) en café (liefst met zinken toog) doordrenkt de boeken, geeft ze geur en smaak mee. Die deels louche, deels Bourgondische atmosfeer ontbrak geheel in deze verfilming en dat vond ik jammer. Atkinson mist de logge gestalte en het embonpoint van Maigret, maar wat zuurkool, varkensworstjes, bier, Loire-wijn en calva zouden wonderen hebben gedaan. Met alleen pijproken ben je er nog niet.

Het blijft, kortom, moeilijk om Simenons boeken bevredigend in beeld te vangen, hoezeer ze ook lezen als een filmscenario in litteraire vorm. Alles staat of valt bij de keuze van de protagonist. Een acteur die echt honderd procent overtuigt heb ik nog niet gezien. Wordt het niet eens tijd dat onze zuiderburen zich buigen over de schepping van hun beroemde Luikse landgenoot? Volgens mij zou Hubert Damen een vrijwel ideale Maigret zijn, als hij erin zo slagen om het sarcasme en het lichtgeraakte temperament van zijn creatie Witse in te tomen. Precies de goede gestalte, precies de goede kop! Maar goed, iedereen schept zijn eigen Maigret, dat is het mooie van boeken. De mijne is de uwe niet. Een verfilming blijft dus altijd behelpen. En met deze nieuwe poging ben ik de avond in elk geval uitstekend doorgekomen.

dinsdag 12 juli 2016

OVERZICHT


'Dit is wel echt uw vaste stekkie hè?' zei de vlasblonde ober van Wildschut terwijl hij mijn koffie verkeerd voor me neerzette.
'Ja, zou kunnen,' antwoordde ik weifelend. 'Misschien wel.'
'Is dat omdat u van hieruit overzicht hebt op het terras?'
Weer verraste de jongeman me. Ik graaide naar mogelijke antwoorden en kwam met een geïmproviseerd: 'Ik haal de krant vanbinnen en dit is de eerste plaats die ik tegenkom.' Hij grinnikte.
Daarmee leek de kous af. Maar ik ging erover nadenken. Inderdaad zat ik hier bijna altijd, als er plek was. Tafel 73. En inderdaad had je vanaf hier een volmaakt zicht op het hele terras. Ik zat precies in het midden, met een glorieus uitzicht naar links en naar rechts; en wat meer is, ik zat pal naast het looppad, ik kon zo weg. En met mijn rug naar de deur, ik kon ook zo naar binnen. Het was een plaats met een mooie symmetrie (dat antwoord had ik hem eerst willen geven, dat ik van symmetrie hield) en bovendien een erg veilige plaats. De beste plek van het terras, zoveel was me opeens geheel duidelijk. Dat 73 een favoriet getal van me is (ik borg mijn kleren graag in kluisje 73 van het zwembad) liet ik maar even buiten beschouwing.
Ik overwoog of ik hem dit allemaal alsnog ging zeggen, als verlaat antwoord, en besloot het aan het toeval over te laten.
Maar toen ik ging afrekenen bleek hij ergens anders bezig te zijn. Wat nou toeval? Ik legde mijn drie euro op de bar en liep op hem af; ik wachtte tot hij zijn bestelling had opgenomen en vertelde hem dat ik er nog eens over had nagedacht, en dat dat overzicht toch wel erg belangrijk voor me was, gelijk had hij. Hij glimlachte flauw, het voorval dat mij tien minuten lang had beziggehouden was alweer uit zijn hoofd, zag ik.

Onlangs hebben we gehoord dat mijn vader alzheimer heeft. Het was een hele schok voor hem en voor de familie. We konden het niet goed begrijpen, want tot voor kort kon je niks aan hem merken. Mijn kiene, scherpe, heldere vader! Hij moet zijn toenemende desoriëntatie goed verborgen hebben weten te houden. Misschien doordat de hersenen van 'hoogopgeleiden' de verloren trajecten in de breinmassa kunnen compenseren door het exploiteren van andere hersengebieden, die nog intact zijn: er leiden vele wegen naar Rome, voor wie zijn cognitieve functies altijd straf heeft getraind, en dat heeft mijn vader.
In de krant die ik bij het afrekenen terug op de leestafel had gelegd, had ik zojuist gelezen dat niet het falende geheugen, maar het gevoel verloren te zijn het voornaamste kwaad is dat een alzheimerpatiënt ervaart. Je woont al veertig jaar op hetzelfde adres, en plotseling is het je vakantiehuis, je logeeradres, en wil je naar huis. Niemand kan je daarbij helpen, want je bént al thuis. Maar jij weet niet meer echt waar je bent, je bent het gevoel van overzicht kwijt - de ooit zo vertrouwde ruimte strekt zich vreemd en verloren uit voor je tastende blik, je plaats erin is onduidelijk, permanent onduidelijk.
Hopelijk duurt dat nog lang, voor mijn vader. Want het overzicht kwijt te zijn, dat is erg.


(Illustratie: Caspar David Friedrich, Der Wanderer über dem Nebelmeer, 1818)

vrijdag 8 juli 2016

Rookzangers notitieblog (17)


Wegens een dip waartegen geen andere remedie meer leek te baten, lag ik zeer vroeg in bed. Om toch niet helemaal van de wereld afgesloten te zijn liet ik het raam wijd open staan. Ik slaagde er niet in het laatste hoofdstuk van David Copperfield uit te lezen en sloot de ogen. Ik moest denken aan de zomeravonden van mijn kindertijd. Maar de stemmen die tegen de gevel opklommen waren niet die van mijn buren en familie. Twintigers, op de fiets op weg van pleziertje naar pleziertje, een boze monoloog van een zo te horen zwarte man die traag passeerde, nu en dan bleef staan om nog harder in zijn mobieltje te roepen, voorbijzoevende flarden Amerikaans. Het was een perverse travestie van een avond in juli van vijftig jaar geleden, dacht ik bitter. Ik deed het raam weer dicht en sloot het gordijn. Ik moest even zoeken, maar in de laatjes in mijn hoofd vond ik toch nog een droompje dat ermee door kon gaan, toen ik het even gladgestreken had.

***

Min zuster schreef me dat ze mijn blogs de laatste tijd nogal droog vond. Ik verweerde me flauwtjes, mijn inspiratie schoot inderdaad weleens te kort. Maar droog? Nu ja, nat waren ze niet bepaald, tenzij van de regen. Er werd niet veel in gezopen en over seks ging het ook nooit. Latere vorsers zullen uit mijn geschrijf niets kunnen opmaken over mijn erotische leven, zelfs naar het feit of ik wel een geslachtsdeel bezit blijft het gissen. Ik zie dat ook bij de columnisten die ik volg in de kranten, die moderne preutsheid, die zo haaks staat op de mode van een paar decennia terug, toen iedereen over zijn orgasmes en zijn schaamstreek schreef; alleen Arnon Grunberg wil nog weleens iets over zijn seksleven noteren, pront op de voorpagina van de Volkskrant. Maar dan met een mengsel van ironie en tegendraadsheid, dat alleen maar beklemtoont dat de huidige trend de kuisheid voorschrijft. Eigenaardig, want in specifieke columns over lichamelijke kwesties is het juist weer normaal om heel uitgesproken te zijn, en man en pik en vrouw en kut onverbloemd te benoemen. Is seks niet langer 'literair'?

***

Ik verbaas me erover dat in de boeken van Dickens niet één toespeling wordt gemaakt op de lagere driften en functies. Niet alleen neuken die mensen niet (dat wist ik al, het Victoriaanse tijdperk, nietwaar?) maar ze gaan ook niet naar de wc. Middagen en avonden lang drinken ze thee, of punch, en eten ze uitgebreid, in de vrije natuur, in landhuizen of in studentikoze appartementen, en nooit trekt iemand zich even terug om zijn behoefte te doen. Waar en hoe deden ze dat dan? En vanwaar die enorme schaamte? Eén keer dacht ik een glimp op te vangen van de praktijk. Ik las over de pot boy, en veronderstelde dat dat de jongen was die de emmers met stront en pis ophaalde, om ze te legen in de beerwagen (de 'Boldootkar', in de Jordaan van vroeger). Maar ik zocht het op, en het bleek te gaan om de jongen die de lege glazen ophaalde in de pub.
Ik neem me voor om My Secret Life er eens op na te slaan, die eindeloos herdrukte memoires van een anonieme Victoriaanse gentleman. Vroeger las men die om de pikante passages. Maar wat ik eruit zou willen leren, is hoe al die nette en hooggestemde zielen ter toilet gingen, en dat verborgen konden houden, in een tijd waarin onze discrete en hygiënische wc nog niet bestond.

dinsdag 5 juli 2016

UITSLAPEN

Als je te diep graaft kun je dingen naar de oppervlakte brengen die maar beter verborgen hadden kunnen blijven. Ik zeg dit niet als psychiater (die zouden de stelling waarschijnlijk niet onderschrijven) en ook niet als monsterkundige (voor hen is het een open deur), maar als kenner van mijn eigen ziel. En dan heb ik het over een graven dat onbewust gebeurt, tijdens de slaap. Te diep en te lang slapen in de ochtend, uitslapen dus, is gevaarlijk voor mij. Ik kom onder een bepaald ontspanningsniveau en beland in een negatieve inertie, waarin donkere dromen de alleenheerschappij krijgen. Wakker geworden uit zo'n sombere, meestal vormeloze droom, kost het me de grootste moeite om de sfeer daarvan te vergeten. In het beste geval is het als een nasmaak die lang blijft hangen, in het slechtste geval als een nevel die de hele dag aanwezig blijft en het licht van de dag omfloerst.
Preventief vroeg opstaan gaat meestal vanzelf. Rond acht uur word ik wakker, nog voor die laatste droomfase ingaat. Maar nu de seizoensdrukte bijna voorbij is en de zomer begonnen is, merk ik dat de adrenaline die zorgt voor een vroeg ontwaken niet meer zo vanzelfsprekend vloeit. De afgelopen dagen ben ik twee keer pas om halftien wakker geworden. De tweede keer dat het gebeurde was niet leuk. Douchen, koffie, wandelen, mediteren, werken - niets hielp meer om dat nare gevoel, die beklemming die ontstaan was tijdens de nanacht, van me af te schudden.
Waarom ik zo naar ontwaak uit een te lange slaap weet ik niet. Het doet er ook niet toe - waarom zou een mens tien uur willen slapen? Wel weet ik dat ik het risico erop moet vermijden.
In de kliniek waarin ik jaren geleden verbleef om af te rekenen met drankzucht en depressie had ik een verslavingsarts. Samen bespraken we, vlak voordat ik af zou zwaaien, wat mijn voornemens waren voor de toekomst. Het 'terugvalpreventieplan' heette dat. Het bestond uit een A4'tje vol groen, oranje en rood gemarkeerde motiverende zinnen en was geplastificeerd. Mijn antwoord verraste hem. 'Een wekker kopen'. Zo'n ouderwetse kolos van een wekker met een rinkelende bel. Hij schoot in de lach. Ik legde hem uit dat het gewekt worden om zeven uur me goed bevallen was, ik kon de dag, na een aanvankelijke huivering, veel beter aan.
De eerste keer dat ik hem weer zag, tijdens een 'terugkomdag', vroeg hij meteen: 'En, heb je al een wekker gekocht?'
Nee, moest ik hem antwoorden. Maar ik had toen poezen die me op een matineus uur wakker miauwden, en nu ik niet meer in een dagelijkse roes verkeerde kon ik daar niet langer doorheen slapen.
Mijn huidige poezen hebben het miauwen nog niet ontdekt. Als ik te laat opsta kronkelen ze zwijgend om mijn voeten, als twee warmbloedige, zwartharige slangen met witte pootjes, om die in de richting van de keuken te dwingen - struikelend en eerder vertraagd door hun motiverend gekronkel dan iets anders ga ik hun bakjes vullen. Wakker word ik meestal vanzelf rond de klok van acht, zoals ik zei. Op dagen dat ik vroeg op moet voor een afspraak schakel ik voor de zekerheid het alarm van mijn mobieltje in. Negen van de tien keer ben ik al wakker voor dat ding zijn digitale deuntje begint uit te braken.
Voor vandaag had ik het alarm ook ingeschakeld, hoewel ik nergens vroeg verwacht werd. Geen halftien meer voor mij. Om acht uur werd ik uit een diepe slaap losgescheurd door het infantiele muziekje. Saved by the bell. De katten keken verrast op toen ik de deur van de slaapkamer opende. Ik groette ze opgewekt.

vrijdag 1 juli 2016

MAURITIUS

Op het dashboard van mijn blog zag ik dat er een ongewoon aantal kijkers was geweest. Die paar honderd extra hits bleken afkomstig van Mauritius. Dat maakte wel een vage herinnering wakker maar veel zei het me toch niet. Ik googelde en las over het eiland in de Indische Oceaan, ten oosten van Madagaskar, dat samen met een handvol kleine eilandjes een republiek vormt. Het klimaat is er tropisch tot subtropisch, welvaart en onderwijs zijn er dik in orde, de bevolking is er gemengd Indisch en Creeols, internationale conflicten kende het nauwelijks, de premier heet Anerood Jugnauth. Foto's toonden een paradijselijk oord met lange, ongerepte stranden. Ik las over de kolonisatie ervan door de Hollandse zeevaarder Wybrand van Warwijck, die het ooit door de Portugezen bevaren maar weer met rust gelaten eiland zijn naam gaf, naar stadhouder Maurits.
En daar viel de naam Dodo.
En daar viel ik terug in een ver verleden.
In mijn la met jeugdherinneringen sluimert een groene multomap, gestempeld met de Nederlandse leeuw, die ik van mijn opa heb gekregen. Hij gebruikte die dingen voor zijn werk, voor facturen en correspondentie, denk ik. In die map, met nauwelijks nog leesbare inktletters 'Slootboek' gedoopt, begon ik als kind een serie artikelen te schrijven over zoetwaterfauna, geïllustreerd met uit mijn vakliteratuur nagetekende plaatjes. Maar gaandeweg veranderden mijn interesses, en elke nieuwe fascinatie vond zijn weerslag in de multomap. De groene klapper leest dan ook als een portret van de inhoud van mijn hoofd tijdens een paar hevig beleefde jaren, zo tussen mijn tiende en mijn veertiende. Na de slootbeesten kwamen mineralen en fossielen. Een stuk begint met 'is er leven op andere planeten?' en ook de evolutie van de mens komt aan bod. En de dodo, dus. De openingszin van dat stukje, getiteld De Dodo, Dodaers, of Walgvogel, luidt veelzeggend: 'De Dodo is volgens de geleerden al zo'n 300 à 400 jaar geleden uitgestorven.'
Volgens de geleerden? Ja natuurlijk! Ikzelf namelijk, zo las ik, achtte de kans groot dat er op de kleine en onherbergzame eilandjes rond Mauritius nog wat van die kalkoenachtige loopvogels rondscharrelden. Zoals ik ook hevig wilde geloven in de Verschrikkelijke Sneeuwman, het Monster van Loch Ness, of in marsmannetjes, zo bleef ik hardnekkig fantaseren dat de Raphus Cucullatus nog ergens in het verborgene bestond. Wat was toch die fascinatie met uitgestorven of verzonnen dieren? Ik kan het nou niet meer precies begrijpen: de wél bestaande fauna was al zo veelomvattend voor het kind dat ik was, en ik had er zo weinig van in het echt gezien, dat ik er, zou je denken, genoeg aan zou moeten hebben gehad. Maar nee, de fantasie joeg me altijd verder, het onbekende in. Het was een log en lelijk dier, een soort kruising tussen een duif en een hoen, die Dodo. Maar voor mij was er niks geheimzinnigers en intrigerenders dan dat beest, tot het laatste exemplaar opgevreten door hongerige zeelieden, waarvan we niet eens zeker weten hoe het eruit heeft gezien: er is alleen nog een skelet van over.
Ik bladerde verder in de multomap. De natuurhistorische artikelen hielden abrupt op en maakten plaats voor lijsten van geleegde wijnflessen, ieder besproken en beschreven als was ik een kleine Harold Hamersma. Daarna gedichtjes en opstellen, pentekeningen van mijn jeugdliefde. Ik sloot het boek en ging weer aan het werk. Maar toen ik een uurtje of wat had zitten spelen en tikken en even pauze nam, begon ik als vanzelf oude foto's te bekijken en oude blogs te lezen, in een speurtocht naar vroeger. De fantasie en de herinnering laten zich, als ze eenmaal gewekt zijn, niet meer zo gemakkelijk stoppen. Het regende onafgebroken en ik zat daar, verstrikt in de netten van wat geweest was. Weerloos als een Dodo voor de dwingende roep van het verleden.

[Het raadsel van de hits uit Mauritius is ondertussen nog onopgelost. Zulke random hits komen meestal van een zoekrobot. Ik geef die robot nog maar wat te kauwen door als titel boven dit stukje de naam van het eiland te plaatsen.]