dinsdag 28 juni 2016

ROZENMAAND


De rozenmaand is bijna voorbij. De rozenmaand, ik las het in een weerpraatje in de krant, door Marco Verhoef. Ik wist niet dat die bijnaam bestond, hij trof me als een neologisme; maar ik vind hem mooi en zal hem vaker gaan gebruiken. Zelf heb ik het altijd wel over de rozentijd, en die valt inderdaad grotendeels samen met juni.
Maar goed, de rozenmaand is dus bijna voorbij, en wat heeft hij gebracht? Niet wat ik ervan had verwacht, zeker niet. Daar gaan we weer, ik leer het nooit: in de turbulentie van deze lente stelde ik me voor dat er andere tijden zouden komen, zodra de zomer zich breed gemaakt zou hebben en zich loom zou hebben uitgestrekt over de stad. Ik zou, verlost van mijn grootste drukte en meest nijpende deadlines, tot mijzelf komen. Een beetje wandelen, genieten van de rust; een eenvoudig, naar binnen gekeerd leven zou ik gaan leiden, met boeken, papier en pen en mijn gitaar; nu en dan mijn vriendin vergezellen naar een zomerfestiviteit; en onderwijl goed de geur van de zomer in me opnemen, geen ligusterknop of ontloken roos mocht onbesnoven aan me voorbijgaan.
Het liep allemaal weer zo heel anders. De turbulentie zette onverminderd door, zorgen namen eerder toe dan af, en van kalm, bezadigd zomerweer was ook geen sprake. Ik heb heus wel iets geleerd, zeg ik tot mijn verdediging: want bij al die onverminderde onrust ben ik vaak onderweg gestopt om te kijken naar de rozen, hoe ze in volle bloei eerst pronkten met hun bleekroze bloesems en hoe diezelfde bloemen, zwaar van regendruppels, langzaam flodderig werden en tot losse bloembladen uiteendwarrelden. Ik mat de voortgang van het seizoen af aan hun al te snelle verval. Hoewel de maand voorbijvloog, langs me heen schoot en in plaats van rust vooral onvolmaaktheid en onbestendigheid bracht, kan ik in elk geval zeggen dat ik de rozen heb gezien. En heb geroken. Stop and smell the roses. Als die kalenderwijsheid een criterium is van bewust leven, dan heb ik daaraan voldaan.

Het wordt de hoogste tijd, denk ik, terwijl ik het voorafgaande overlees, om dat rekenen in periodes eens te laten schieten. Het is natuurlijk prachtig om te kunnen zeggen: 'we hadden een geweldige zomer', of: 'de lente van dat jaar was legendarisch', maar de praktijk is dat het leven een chaotische stroom van gebeurtenissen is, en dat het eerder bij het magisch denken van de jeugd past om daar een archiverend etiket (met mooie krulletters) op te plakken, dan bij de levenswijsheid die ik op mijn leeftijd verondersteld word te bezitten. Losweken, die etiketten! In de prullenbak ermee! De rozenmaand was rommelig, zoals elke maand, zoals het hele leven. Maar er waren momenten die bijgeschreven mogen worden in het grootboek dat ons geluk bijhoudt.
Afgelopen zaterdag repeteerde ik met twee vrienden voor een toekomstig cd-project. Robert, de tekstdichter, luisterde toe terwijl Lucas en ik de liederen speelden en zongen. Ik versmolt met wat ik deed, er was alleen dat ene, die muziek die we maakten. Alles viel op z'n plek, vriendschap, kunst, werk, droom, en ik was zolang die middag duurde gelukkig. Achteraf zaten we op een terras, en het leven hernam zijn gewone gang, we spraken over Brexit en de dingen van de dag, zorgelijk of vrolijk. Maar die paar uren aan de piano, die waren als het langdurig ruiken aan een roos geweest.
In een van de liederen, De hoge vlucht der werkloosheid, zegt Robert:

Eerst traag en zwaar, zwaarder en niet sneller
dan andere mensen op het trottoir.
Dan met telkens hoger gedacht gegier
langzaam snelheid op ze winnend tot
als een zucht ik me verhef,

en in steeds wijder wordende
geometrische figuren hoog over de stad vlieg. [...]
Ik ben als de lucht
heel kalm en heel lucide.


Die kalme, ontstegen euforie leek op wat ik me bij deze zomer had voorgesteld. Met het oog van een vogel het grote verband zien, veilig verheven boven het aardse gescharrel, in een heerlijke zweefvlucht. De rozenmaand was verwelkt en verregend en van vliegen was geen sprake geweest, maar die middag kwam ik toch dicht in de buurt van die toestand. En misschien is dat ook wel genoeg.



(Tekening: Rosanne van Spaendonck. Foto: Robert Eksteen. Over het cd-project binnenkort meer!)

vrijdag 24 juni 2016

Code oranje


Code oranje trok ongemerkt aan de stad voorbij. Wel was het zwaar weer - de klamme lucht woog meer dan anders. Er vielen nu en dan wat dikke druppels uit die verdikte atmosfeer, en tegen middernacht was er een enkele bliksemschicht te zien die de hemel even verleidelijk aanlichtte, maar opluchting bracht dat niet: het bleef broeierig en drukkend warm.
De volgende morgen merk ik dat ik verkouden ben, en dat mijn brein niet werkt zoals ik zou willen. Ik wring het uit, probeer er een geschikt onderwerp uit te persen, maar iets anders dan zweetdruppels geeft het niet prijs. Als ik nog op papier zou schrijven zoals vroeger, waren er nu plekken uitgelopen inkt zichtbaar rondom deze moeizaam opgestelde woorden.
Dus, trouwe lezers: ik geef mezelf vandaag vrijaf. Volgende week hoop ik u op deze plaats weer een aflevering uit de avonturen van Rookzanger te kunnen aanbieden.

dinsdag 21 juni 2016

Raadsels rond Bausch


Mijn vriendin kreeg vrijkaartjes voor het ballet.
'Zwanenmeer?' vroeg ik huiverend.
Nee, Pina Bausch, Nelken, Holland Festival.
Ik beweer altijd dat ik een hekel heb aan ballet. Ik zie de meerwaarde niet van huppelende mensen bij muziek. Muziek is al zoveel, waarom moet daar nog iets bij? Waarom moet je iets illustreren dat perfect voor zichzelf kan spreken? Doventaal voor horenden.
Maar voor Pina Bausch was ik bereid een uitzondering te maken. Ik had ooit in een vakantiehuisje op de Veluwe gefascineerd naar haar choreografie van de Sacre du Printemps gekeken, en toen beseft dat ik mijn vooroordelen nooit het hoogste woord mocht laten voeren - er waren altijd uitzonderingen op de regels die ik aan mijn smaak stelde.
Nelken, heette het ballet dat we zouden gaan zien. Anjers. Ik zag een foto van een podium vol roze bloemen, en begreep dat er muziek van onder anderen Richard Tauber bij zou klinken. Dus ik vermoedde een postmoderne retrospectie op het vooroorlogse Duitsland.
Ik kwam bedrogen uit. Of toch niet?
In de zee van anjers waren in het zwart geklede heren en mannen in jurken met stoelen in de weer. Ze deden sketches die aan de oude VPRO-serie Herenleed deden denken. Alleen was Herenleed leuk. En dit niet. Dit was namelijk Kunst.
Na een dik half uur, net toen ik begon te overwegen of ik in slaap moest vallen of de zaal tersluiks zou verlaten, werd er voor het eerst gedanst. Althans, er werd gestileerd ritmisch bewogen, wat misschien hetzelfde is. Het balletgezelschap revolteerde tegen de betuttelende heerschappij van de zwarte heren; zoiets meende ik er tenminste in te zien, want mijn innerlijke verhalenverteller was, na aanvankelijk met stomheid geslagen te zijn, druk bezig een coherent verhaal te scheppen dat al die losse scènes enige zin en samenhang kon geven. Er werd flink gerend en geschreeuwd, en er werd van torenhoog opgestapelde kartonnen dozen gesprongen. Ik moet zeggen, alles kwam goed op stoom, en als dit tempo zou worden volgehouden, dan had ik toch niet voor niets de wandeling door de regen naar de Stadsschouwburg gemaakt.
Maar helaas. Toen de tomeloze energie uitgewoed was kwamen de sketches terug. Er verschenen honden op toneel, aangelijnd. Mijn gedachten gingen, niet voor het eerst, naar Wim T. Schippers. Ik had ondertussen besloten dat de voorstelling over de geschiedenis van het naoorlogse ballet ging. Meta-kunst dus, een arty farty reflectie over het eigen medium - iets waarvoor ik misschien nog wel huiveriger ben dan voor het Zwanenmeer. De slotscène leek me gelijk te geven: de dansers vertelden een voor een, in een mengelmoes van talen, wat hun motieven waren geweest om bij het ballet te gaan. Donker. Uitzinnig applaus van de culturele goegemeente.
Buiten gekomen wapende ik me tegen de mening van mijn vriendin. Ik moest mild zijn, besloot ik, niet altijd zo zeuren en brommen. Maar mijn vriendin verraste me door te zeggen dat ze haar ogen nauwelijks open had kunnen houden. Het verhaal dat ik verzonnen had zei haar niets. Misschien was het beter geweest, zei ze, als we de lezing hadden bijgewoond, die vooraf was gegeven. Alles wordt interessanter als je er meer van weet. Ik beaamde dat, maar betwijfelde of het voor het kunstgenot veel had uitgemaakt, als ik bij het kijken mijn eigen verhaal vervangen zou hebben door het verhaal van iemand anders.
Ik liep door de regen naar huis, waar ik achter mijn pc plaats nam en - beter laat dan nooit - googelde. En zo leerde ik dat Nelken destijds, in de jaren tachtig, baanbrekend was geweest, maar nu toch wel een beetje gedateerd aandeed. Een beetje? De schrijver van het artikel vroeg zich af waarom er anno 2016 niet een eigentijdse visie op het stuk werd opgevoerd, in plaats van een exacte kopie van het origineel, een re-enactment.
Aha! Ik had gedacht naar modern ballet te gaan, maar had naar een museumstuk zitten kijken. Was de zaal zo enthousiast geweest uit nostalgie naar het (post)modernisme? Had men uit goeiigheid zo hard geklapt? Het bleef raadselachtig. Ik dacht aan Sweeney Todd, de voorstelling die ik twee dagen eerder had gezien. De stukken waren ongeveer even oud, maar Todd stond nog recht overeind, terwijl de anjers van Bausch behoorlijk waren gaan hangen.

vrijdag 17 juni 2016

SWEENEY TODD

Gisteravond was ik met dochter en vriendin bij een uitvoering van Stephen Sondheim's Sweeney Todd, in het Zonnehuis in Amsterdam-Noord. Vijf sterren in de Volkskrant, en terecht, vond ik. Ik ben geen musicalliefhebber, maar dit stuk verkent de grenzen van het genre en gaat daar soms met vliegende vaart overheen. Muzikaal was er veel te genieten, en ook de vindingrijke enscenering was uiterst sympathiek. Sterren Henk Poort, Vera Mann en René van Kooten benutten met zichtbaar ambachtelijk plezier de beperkte mogelijkheden van het theatertje ten volle, omringd door een goed ensemble en begeleid door vier voortreffelijke instrumentalisten.
Het werd de hoogste tijd dat ik Sweeney Todd eens zag; dat had vijfentwintig jaar geleden al moeten gebeuren. In gedachten ging ik terug naar die tijd.

Ik was midden dertig en had me net met volle overgave gestort in het Napolitaanse avontuur van ons duo La Passione, toen ik gevraagd werd om auditie te doen voor de Nederlandse versie van Sondheim's musical. Waarom niet? Op een katterige maandagmorgen ging ik voorzingen, ik was nummer tweehonderd zoveel. Een Italiaans lied uit mijn standaardrepertoire, los uit de strot en los uit de pols. Geen zenuwen want er stond niets op het spel. Al snel werd ik gevraagd voor een tweede ronde. Nu ging ik toch even nadenken. Wilde ik dit eigenlijk wel? Ik was net zo lekker bezig met La Passione, we begonnen op te vallen en werden veelbelovend genoemd. Maar goed, de uitnodiging was eervol, vond ik, en ik kon die toch moeilijk weigeren. Ik ging naar Aalsmeer, waar de Van den Ende studio's gevestigd waren. Na het voorzingen vroegen ze me een stukje van de Todd-partij te doen. Ik kende de muziek niet maar las het min of meer foutloos van blad - niet al te lastig. Daarna dronk ik een biertje met een zanger die ik kende en stapte op de bus naar huis.
Die middag nog ging de telefoon. Ze wilden me graag hebben. Als ensemblelid en stand-in voor Ernst Daniel Smid, die de hoofdrol zou zingen. Ik scheen op hem te lijken, vandaar misschien. Oef! Daar was ik niet op voorbereid. Ik belde mijn kompaan Vincent en we hielden krijgsraad bij een fles grappa. Zo'n musicalproductie zou betekenen dat ik in elk geval een jaar lang het net zo lekker gloeiende kooltje La Passione zou moeten laten afkoelen. Geen tijd voor iets anders, wat dan ook. Met huid en haar door de musical opgeslokt. En het loon was zeer matig, dat hadden ze me al verteld. Vincent bleek opvallend grootmoedig. Hij was blij met mijn kans, en no hard feelings als ik die zou grijpen.
Ik sliep er een nacht over en de volgende dag was mijn besluit gemaakt. Ik had net mijn eigen weg gevonden en liet me daar niet zo gauw van afbrengen. Ik verzamelde moed en belde Van den Ende af. Maar nog geen uur later belden ze terug: en wat nou als ik een dragende rol, die van de Rechter, zou krijgen, beter betaald ook nog, wilde ik dan wel? Ik was oprecht verlegen met het geval, maar het argument dat me over de streep had getrokken bleef gelden: vader van jonge kinderen, minstens een jaar nauwelijks thuis, mijn ziel verkocht aan de musical, geen sociaal leven meer, geen La Passione - nee, ik moest voet bij stuk houden. Geen Sweeney Todd voor mij.
Van dat besluit heb ik nooit spijt gehad. Mijn eigen weg heeft me veel gebracht, en bij nader inzien zou ik in die sociale wereld van het theateramusement niet echt op mijn plaats zijn geweest. Wat me wel verbaast als ik er op terugkijk, en waar ik wel een beetje spijt van heb, is het nonchalante gemak waarmee ik 'even' ging voorzingen, de branie waarmee ik me door zo'n auditie heen blufte, de losbollige omgang met geboden kansen. Het ouder worden heeft me ernstig gemaakt, en consciëntieus in alles was ik doe. Misschien te bang, te schijterig soms, maar altijd oprecht. Als ik die houding vroeger ook zou hebben gehad (met behoud van dat jeugdige lef) zou ik het verder gebracht hebben in de wereld, denk ik wel eens.
's Avonds in bed sla ik Dickens open, het door gaslampen verlichte Londen van Todd gaat gewoon verder. En daar lees ik: '... Wat ik ook geprobeerd heb te doen in mijn leven, heb ik met heel mijn hart proberen goed te doen; waaraan ik me ook gewijd heb, daaraan heb ik mij volledig gewijd; in grote en in kleine ambities ben ik altijd volstrekt oprecht geweest. [...] Een gelukkig talent, en een gelukkige gelegenheid, kunnen de twee zijden van de ladder vormen waarop sommige mensen klimmen, maar de treden van die ladder moeten gemaakt zijn van spul dat tegen een stootje kan; en er is niets dat doorzettingsvermogen en vurige en oprechte ernst kan vervangen. Nooit mijn hand aan iets wagen waarop ik mijzelf gehéél kon storten; en nooit mijn werk te min achten, wat het ook was; ik geloof, nu, dat dat mijn gouden regels zijn geweest.'




dinsdag 14 juni 2016

KWAKZALVERIJ

Toen mijn vriendin zich realiseerde dat ik vaker de stabiliserende hulp inriep van oxazepam dan zij had gedacht, was ze teleurgesteld en ook een beetje boos. Mijn vriendin heeft iets tegen pillen, een enkel paracetamolletje op z'n tijd kan nog nét. Ik verdedigde me en een oude discussie laaide, een beetje moedeloos, weer op. Daarna voelde ik me niet zo lekker. Mijn vriendin had gedacht dat ik het helemaal op eigen kracht redde, en mijn in haar ogen slappe pillengebruik viel haar tegen. Ik zag mezelf door haar ogen en mijn zelfbeeld verschrompelde. Tegelijk had ik de pest in dat ik mijn eigendunk liet krimpen door in de spiegel van andermans opinie te kijken - daar moest ik zo langzamerhand toch wel eens boven staan?
Die avond dacht ik aan mijn oma, wier schuld het allemaal is, volgens de mythe die ik van mijn eigen leven heb gemaakt. Zij was 'zenuwpatiënte' en ik had haar genen geërfd. Een dag eerder, op bezoek bij mijn broze vader, had ik haar consulten bij een bekende zenuwarts ter sprake gebracht. Op zijn naam hadden we niet kunnen komen. Nu raadpleegde ik mijn blog, want ik herinnerde me er ooit iets over geschreven te hebben. Daar was het: 'Croiset, de bekende zenuwarts en paragnost'.
Ik was moe van het geringschattende piekeren over mijn eigen onvolmaaktheid en bij wijze van afleiding begon ik op internet te lezen over mijn oma's behandelaar. Het eerste wat bleek was, dat hij helemaal geen zenuwarts was. Gerard Croiset (1909-1980) was een internationaal vermaard paragnost en paranormaal genezer, beroemd door de rol die hij in politiezaken had gespeeld: op zijn aanwijzingen waren vermissingen en misdaden opgelost. Mijn herinnering werd sterker. Inderdaad ging mijn oma naar een 'magnetiseur', wist ik weer. Die hielp haar van haar kwellende hoofdpijnen af, die ze had opgelopen na een val in een kelder en een niet goed genezen hersenschudding. Het magnetiseren werkte een tijdje, en dan was het weer tijd om naar Utrecht te gaan en de magie te laten verversen.
Deze oom van Jules en Hans Croiset was beroemd in zijn tijd, maar nadien vooral omstreden. Zijn reputatie dankte hij voornamelijk aan zijn beschermheer en ontdekker, professor Wilhelm Tenhaeff (1894-1981), de eerste hoogleraar parapsychologie. Tenhaeff bleek echter behoorlijk met de onderzoeksresultaten geknoeid te hebben, en daarmee kwam ook de reputatie van Croiset in het diskrediet: hij belandde postuum op de zwarte lijst van de Vereniging tegen de Kwakzalverij, en behaalde een respectabele elfde plaats in de 'top twintig van kwakzalvers in de twintigste eeuw'.
Maar hoe, vroeg ik mij af, kwam mijn oma bij Croiset terecht? Waarom maakten mijn opa en oma regelmatig de treinreis naar Utrecht voor een duur consult bij een wereldberoemde toverdokter?
Mijn grootouders waren mensen uit een eenvoudig milieu, van wie je zoiets niet zou verwachten. Aan mijn moeder kon ik het niet meer vragen, dus vroeg ik het aan Google. Ik ontdekte dat Gerard een halfbroer van Odo Croiset (1915-2011) was geweest, een illegale drukker die in de oorlog Het Parool had gedrukt. En daar lag mogelijk de link: mijn opa, die in het drukkerswezen werkte als vertegenwoordiger, was betrokken geweest bij het Parool. Hij had het rondgebracht, met gevaar voor eigen leven - ik herinnerde me het verhaal dat hij zwetend in tram 25 stond met een tas vol verse krantjes, terwijl een groepje Duitse soldaten steeds dichter bij hem kwam te staan. Zou hij niet, in die kleinschalige, geheime wereld van het verzetsblaadje, een tip hadden gekregen van Odo? 'Laat je vrouw eens naar mijn broer gaan. Die helpt haar wel van haar hoofdpijn af.'
Ik kon niks bewijzen maar was tevreden met deze conclusie. Ons geheugen faalde, maar met een beetje reconstructie viel er wel een mooi rond verhaal uit de feiten te boetseren, dat misschien wel en misschien niet waar was. Zoals ook de methode Croiset misschien wel, en misschien niet werkte. Als historicus was ik een kwakzalver en ik had daar vrede mee. Misschien moest ik die wetenschappelijke pillen ook maar eens vervangen door brouwsels uit de magische kruidentuinen van Dr. Vogel. Ik zou er in elk geval mijn vriendin een plezier mee doen.

vrijdag 10 juni 2016

Uriah Heep en het Kralenspel


Toen ik twee jaar geleden begon het oeuvre van Conan Doyle te lezen vielen me al gauw een paar opvallende gelijkenissen op met het magnum opus van Tolkien, The Lord of the Rings. Her en der vond ik de voorbeelden die Tolkien (mogelijk geheel onbewust) voor ogen moeten hebben gestaan bij een aantal belangrijke scènes. Ik las verder, ging van Sherlock Holmes naar The Lost World en de andere Professor Challenger-boeken, en vond er nog veel meer. Zoveel, dat ik geloofde een heuse ontdekking te hebben gedaan - want noch op internet, noch in de boeken die ik bezat over de Oxfordse don werd het verschijnsel ook maar aangestipt. Conan Doyle werd niet eens genoemd in het uitgebreide namenregister van biografieën en verzamelde correspondentie.
Maar wat moet je met zo'n inzicht? Als ik er handen en voeten aan wilde geven zou ik alles opnieuw moeten lezen en alle betreffende passages moeten onderstrepen. Had ik dat nou maar eerder gedaan, toen ik, laat ik zeggen, de eerste twee congruenties had ontdekt. Maar toen dacht ik nog aan toeval. En toen het patroon duidelijk was geworden was het eigenlijk al te laat. Geen potloodje gehanteerd, geen aantekenboekje bijgehouden, geen harde bewijzen voor mijn schokkende inzicht beschikbaar.
Nee, laat maar. Ik zou hoogstens ooit een student Engelse letterkunde een mooi onderwerp voor een scriptie aan de hand kunnen doen.

Maar onlangs werd het allang gedoofde vlammetje opnieuw aangestoken.
Ik lees David Copperfield, de grote autobiografische roman van Charles Dickens. Al vrij vroeg in het boek treedt er een excentrieke voddenhandelaar aan die opvallend veel op Tolkiens personage Gollem lijkt. Hij doorspekt zijn zinnen met 'een soort geratel achter in de keel' dat klinkt als 'goroo', en spreekt net als Gollem in de eerste persoon meervoud. Ik vertaal:
'O laat ons het jasje zien!' riep de oude man. 'O mijn brandend hart, laat ons het jasje zien! O mijn ogen en leden, tevoorschijn ermee!'
Onderwijl nam hij zijn bevende handen, die op de klauwen van een grote vogel leken, uit mijn haar; en zette een bril op, niet bepaald een sieraad voor zijn ontstoken ogen.
'O, hoeveel voor het jasje?' riep de oude man, nadat hij het onderzocht had. 'O - gorroe! - hoeveel voor het jasje?'
'Een halve kroon,' antwoordde ik, me vermannend.
'O mijn longen en lever,' riep de oude man, 'nee! O mijn ogen, nee! O mijn leden, nee! Achttien pence. Gorroe!'
Elke keer dat hij die uitroep slaakte, leken zijn ogen op het punt te staan uit hun kassen te barsten; en aan iedere zin die hij sprak gaf hij een soort wijsje mee, altijd precies hetzelfde, en meer als een windvlaag, die laag begint, hoog klimt, en weer daalt, dan enige andere vergelijking die ik ervoor kan bedenken.

Ach, dacht ik. Weer zo'n echo van het leesvoer dat de jonge Tolkien ongetwijfeld tot zich heeft genomen. Is het niet logisch dat alles wat je als kind leest, later doorklinkt in je eigen werk? Ik zou waarschijnlijk nog wel meer plaatsen in de Britse literatuur vinden die model hadden gestaan voor gebeurtenissen of personages uit dat toch niet zo unieke boek, als ik verder las in de canon van de klassieke fictie. Niet Tolkiens schuld, gorroe!, nee! Naïviteit en gebrek aan belezenheid van mij, eerder, gollem!
Maar ik was er nog niet. De introductie van Uriah Heep stookte het weer lekker flakkerende vlammetje van vergelijkend literatuuronderzoek op tot een flinke brand. Dit onderkruipsel, deze verpersoonlijking van alles wat slijmerig, gluiperig en kruiperig is moest in alles behalve de wij-vorm en het keeltikje model hebben gestaan voor Tolkiens geliefde en gehate creatuur. Hierin bleek zelfs het internet me steun te geven. Op een forum noemt iemand de opvallende gelijkenis en stelt zich de vraag die ik mij stelde: heeft dan niemand anders dit gezien? En dan te bedenken dat ik Uriah Heep tot voor kort alleen maar had gekend als een rockgroep uit mijn jeugd! En er is meer: de zieke relatie van Grima Wormtongue en Koning Theoden uit LOTR is maar al te duidelijk gebaseerd op de morbide verhouding van Uriah Heep met zijn werkgever, meneer Wickfield, een door drank en weemoed aangetaste notaris, die geheel in de ban van zijn perverse klerk komt en wilsonbekwaam wordt. Zo is Gollem het neefje van Wormtongue, een combinatie van twee personages uit David Copperfield; een geslaagde combinatie, dat blijft recht overeind.
Wat ik ondertussen met al deze kleine ontdekkingen moet weet ik nog steeds niet. Ik beschouw het maar als een spel. Als zodanig lijkt het op het Glasperlenspiel uit Hermann Hesse's gelijknamige boek. Dat 'Kralenspel' wordt nogal vaag omschreven als een soort intuïtief verbanden leggen tussen allerlei hoogtepunten uit de menselijke beschaving, een inzichtsspel voor erudiete mensen. Ik begreep vroeger nooit hoe dat in zijn werk moest gaan, maar het begint me te dagen. Als ik maar genoeg doorlees en vlijtig verder studeer en genoeg dwarsverbanden leer leggen ontstaat er een patroon, dat de uniciteit van de dingen relativeert en ze, de dingen, in een groter verband plaatst. Originaliteit is wat overblijft als je al die dwarsverbanden en ontleningen buiten beschouwing laat. Ik denk dat er uiteindelijk weinig originaliteit zal blijken te bestaan.


dinsdag 7 juni 2016

ONTHEEMD


Kun je thuis zijn in Osdorp? Zo thuis dat je ernaar kunt verlangen als je er niet bent? Ik dacht altijd van wel. Ik heb zelfs ooit een liedje gemaakt waarvan het refrein luidde: ‘Kent u ook de weg naar Osdorp?’ - om mijn inspiratiebron recht te doen vlocht ik het herkenningsmelodietje van Kunt u mij de weg naar Hamelen vertellen, meneer? in het instrumentale slot.
Maar de wandelaars die meeliepen op de ‘historische wandeling’ door de Amsterdamse nieuwbouwwijk, die inmiddels net zo oud is als ikzelf, waren er niet zo thuis als ik dacht. De verhalen die wij gidsen vertelden waren grotendeels nieuw voor hen. Je bindt je niet vanzelfsprekend aan elke plek waar je woont. Een mens denkt vaak: ach, ik woon hier nou wel, maar eigenlijk hoor ik ergens anders, vroeg of laat kom ik thuis, waar dat ook is. Maar de tijd verstrijkt en er komt een moment dat je langer op die tijdelijk gewaande plek bivakkeert dan je in je plaats van herkomst hebt gewoond. En dan krijg je interesse in leerzame activiteiten zoals dit. Je schrijft je in voor zo’n wandeling en loopt mee, nieuwsgierig als een kind naar de geschiedenis van een omgeving die je als je broekzak dacht te kennen. Wij hadden vroeger op school een les ‘heemkunde’, gegeven door Jan Weggelaar, een bevlogen sociaal-democraat, heemkundig consulent bij de gemeente en auteur van boekjes over Amsterdam. Het was eigenlijk een soort inburgeringscursus avant la lettre, want wat wisten wij immigrantenkinderen, met ouders uit alle windstreken van Nederland, nu helemaal van Amsterdam? Heemkunde is een beetje in diskrediet geraakt. Het riekt naar de stoffige archieven van het Meertens Instituut. Maar eigenlijk vind ik het zo gek nog niet: kennis leidt tot betrokkenheid, betrokkenheid tot integratie.

De dag nadat ik aan de Sloterplas had staan zingen over het monster dat daarin volgens urban legends schuilt, en met mijn gitaartje boven het verkeerslawaai van de Ookmeerweg had proberen uit te komen (‘Je wordt geboren op de Ookmeerweg, en begraven op de Ookmeerweg - hoe komt een mens hier ooit nog weg?’) was ik op het zoveel-jarige huwelijksfeest van een collega van mijn vriendin. Zij komt uit Sint Petersburg en is vertaalster. Misschien daarom heeft het paar vooral expats om zich heen verzameld: zelden heb ik zo’n bont en ontheemd gezelschap bijeen gezien als daar aan de Noordzeekust verzameld was. Russisch sprekende Oekraïners in traditionele feestkledij, een Congolees die dertig jaar in Rusland had gewoond, een stadsdeelmedewerker met Caraïbische wortels, een hoogleraar sociale geografie uit Istanboel, een paar Duitsers – wat hen bond was wat hen scheidde van IJmuiden, waar het feest plaatsvond. Onderwerpen die je in deze omgeving niet mocht aanroeren (‘Don’t mention the war!’) werden vrolijk in hun achilleshiel geraakt door de enige autochtoon in het gezelschap, een iets te joviale Noord-Hollander. De Armeense kwestie, de etterende oorlog in de Oekraïne, het kwam allemaal langs en bleek zelfs bespreekbaar, hoewel ik regelmatig inwendig au! zei en mijn empathische tenen introk. Zij zochten heil bij elkaar, deze ontheemden, herkenden in elkaar het anders zijn. Samen anders zijn kan binden. De Oekraïner vertelde dat er Russische Oekraïners bestaan en Russisch sprékende Oekraïners, en dat dat bepaald niet hetzelfde is. Zelf kon hij zijn moeder in Donetsk niet meer bezoeken, maar de grens aan de Russische kant lag wijd open. De achterkant van het nieuws. Na afloop brachten we de Congolees naar het station van Purmerend. Hij moest in Hoorn zijn. Heel iets anders dan Kinshasa of Moskou, maar hopelijk voelt hij zich er een beetje thuis.


(Foto: het Vredesmonument in Osdorp (1986), van Heppe de Moor, bijgenaamd 'Het vogeleiland'.)

vrijdag 3 juni 2016

ALGECIRAS

Ik zat op het terras van Grand Café De Serre op het Osdorpplein. Ik had er een afspraak met een vreemde. Naast me spraken twee mannen in een mij onbekende Romaanse taal. Tegenover me dronken Turkse vrouwen iets met heel veel ijs en vruchtenschillen uit grote bierpullen. Voor een exotische sfeer hoef je niet naar Zuid-Spanje. Alleen de flats waarop ik uitzicht had waren onmiskenbaar Osdorp. Hoewel... Ik herinnerde me de foeilelijke buitenwijken van Algeciras vol witte woondozen en stelde die laatste gedachte bij.
Terwijl ik aan het rondkijken was of er misschien iemand op me zat te wachten kwam er een oud vrouwtje op me af. Moeizaam, zonder rollator.
'Mag ik even naast u komen zitten, meneer?'
Op datzelfde moment zag ik dat een vrouw verderop mijn boek Het Monster van de Sloterplas op de tafel voor zich legde.
'Zeker mag dat,' zei ik, terwijl ik opstond, 'u mag zelfs de hele tafel hebben, want ik ga verkassen, ik heb een afspraak met iemand.'
'Ach, wat is dat nou jammer,' zei het vrouwtje. 'Ik ga hier twee keer per dag naartoe. Thuis zit ik maar alleen. Ik ga hier altijd bij iemand zitten om een praatje te maken, zo heb je nog eens wat aanspraak. Maar veel plezier meneer, en misschien tot ziens.'
Ik groette haar en vergat het voorval doordat ik even later diep in bespreking was over een radio-optreden later die middag.
Een paar uur later bevond ik me helemaal aan het andere eind van de stad. In de bar van Pakhuis de Zwijger was ik ver van Algeciras, en onmiskenbaar in trendy Amsterdam. Ik zat alleen aan een tafeltje, dronk koffie verkeerd uit een Duralex glas en at een knapperig broodje geitenkaas met pijnboompitten en gesmoorde of gepofte paprika en drie soorten sla waarvoor ik geen naam wist. Een tafeltje verderop zat een elegante jonge vrouw, Brits zo te zien, de menukaart te bestuderen. Ze onderhandelde met het dienstertje over het te bestellen vruchtensap. Cranberry, of Blueberry, that was the question.
Plotseling schoot mijn ontmoeting van eerder op de dag me te binnen. Hoe zou het zijn als ik op de weifelende Britse schoonheid af zou stappen en zou vragen, of ik er even naast mocht gaan zitten, omdat ik om wat aanspraak verlegen zat?
Ik at de laatste hap van mijn broodje en stond op om te gaan betalen, terwijl ik die situatie als onbestaanbaar wegwuifde.