dinsdag 24 februari 2015

BLOEMLEZING


‘Wie van jullie doet er nog aan vasten?’ vroeg ik aan de leden van mijn kerkkoor. Ze keken me een beetje raar aan. Niemand, naar bleek. Plotseling voelde ik me roomser dan de Paus met mijn versmade chocola en uit de mond gespaarde koekjes.
Vandaag laat wakker geworden. Stil op straat, voorjaarsvakantie. In bed had ik, in het kader van mijn onthouding, liggen denken aan wat ik ooit schreef over een wandeling in februari, in de periode dat ik voor het eerst droog stond. Ik voelde een verlangen om die tekst te lezen, waarbij ik niet wist of ik heimwee had naar de beschreven gebeurtenis of naar de tekst zelf. Na enig zoeken vond ik de passage, maar die bleek niet in februari maar in maart gesitueerd; 4 maart 2007, om precies te zijn.

‘Wandelen. De warmte van de zon op je huid, de lauwe wind die tussen je vingers door stroomt, - links, rechts, links, rechts - je benen die lekker lopen rondom hun goed geoliede assen, je adem die moeiteloos en onbelemmerd in en uit wordt gepompt: allemaal primitieve sensorische prikkels.
Daarbij komen de subtielere stimuli van gezicht, gehoor en reuk: het zachte blauw van de lucht, het gekwetter van mooie jonge meisjes, de geuren van een Turkse bakkerij (elke paar uur vers brood). Dit alles en nog veel meer.
Als je drinkt is dit niet genoeg. Bij lange na niet. Drank is een jaloerse barmeid. Zij duldt geen andere prikkels naast zich. Ze drukt alles weg met haar dikke reet. Zonder haar geen genot of plezier. Waar zij troont is voor niets anders plaats.’

Dit is acht jaar geleden. Zo lekker loop ik al niet meer. Maar, positief: dat meten van alles met de maat van het drinken, dat is me nu volkomen vreemd.
Een ander fragment, uit dat zelfde typoscript (Dorst, kroniek van een obsessie), wél uit februari:

‘Ik reed door de regen over de Burgemeester de Vlugtlaan.
Aan de rechterkant, voor de Kolenkit en voor de dijk ('De Dijk') waarover nu de trein rijdt, is een lange rij winkels, die ik me van vroeger herinnerde als deprimerend en saai. Een smoezelig alternatief voor de stad verderop. Nu zitten er Turkse bakkers, een Surinaams eetcafé, een Islamitische slager, een Marokkaanse buurtsuper. Het is er levendig.
In een opwelling parkeerde ik de auto en zette mijn parkeerschijf op even voor vieren. Ik stak mijn pijp, die uitgegaan was, weer aan en liep door de zaterdagse drukte. Ik passeerde de meubelzaak van Brandeis, die het huidige Slotermeer met dat van vroeger verbindt: een grote, moderne en ambitieuze winkel.
Vlak voor de dijk zag ik rechts een parkje met een aangevreten abstract kunstwerk. Ik liep er nieuwsgierig heen maar kon geen inscriptie of verklaring vinden. Gewoon een vergeten stuk goede bedoelingen in een onverschillige buurt.
De galerijflats, sommige grijswit gepleisterd als in een pueblo, zagen er goed onderhouden uit. Het was er stil. Een Turks paartje liep verlegen zoenend over straat. Door een overdekte doorgang zou ik weer op de tramweg komen. Maar ik bleef even onder de overkapping staan en luisterde naar de regen. Heimwee was het niet wat ik voelde. Eerder eenzelfde dromerige geborgenheid als heel lang geleden. Een soort roes van veiligheid, die ik niet kan omschrijven en niet kan verklaren, en daarom maar bij gebrek aan beter ‘magisch’ noem. Ik ben alleen, mezelf genoeg, zonder zorgen, anoniem en niet gadegeslagen door de anderen die zich door de regen naar huis toe haasten, en de wereld is mijn oester.’

Zo lees ik in afwachting van een nieuwe lente wat bloemen uit het verleden, maak er een boeketje van, en biedt dat u bij dezen aan. In plaats van een column. Na de voorjaarsvakantie hoop ik iets met wat meer samenhang te melden te hebben.


(Illustratie: Carl Spitzweg, Der ewige Hochzeiter)

vrijdag 20 februari 2015

ASCESE

Het begon bij mijn zus. Ze kondigde op Facebook aan de traditionele katholieke vastentijd, die volgt op carnaval, te zullen naleven. Een vriendin sloot zich erbij aan. Ik hoefde niet lang na te denken. Ik schoof ruimdenkend mijn antireligieuze sentimenten opzij en zie, daar schoot de kogel door de kerk. Het einde van de winter had me vadsig gemaakt en een beetje soberheid kon helemaal geen kwaad. Het vooruitzicht veertig dagen zuiver te leven was aanlokkelijk, het voornemen alleen al was genoeg om me onmiddellijk beter te voelen.

Toen ik een kleine vijf jaar geleden de alcohol uit mijn leven verbande was het pijnlijk duidelijk dat niets de plaats van die vele dagelijkse glazen kon innemen. Met de leegte die de weggenomen fles achterliet moest ik leren leven. Een schrale periode brak aan waarin ik langzaam leerde opnieuw bevrediging te putten uit kleine stimuli. Nu mijn eerste lustrum als niet-of-nauwelijks-drinker nadert moet ik vaststellen dat die kleine stimuli behoorlijk uit de hand kunnen lopen.
Daar sta ik bij de bakker, op weg naar huis van mijn ochtendwandeling. Wat zal het zijn, een chocoladebroodje, een amandelcroissantje, een American Cookie, een gevulde koek? Iets zoets in elk geval, en liefst ook iets vets. Een chocolade-amandelbroodje, stelt de bakkersknecht voor. Ik ben het met hem eens en op straat hap ik hongerig in die met poedersuiker bestrooide traktatie. ’s Middags bij de supermarkt is er opnieuw die aarzeling. Ik sta lang voor de schappen en kan niet kiezen uit het toch ruime aanbod van repen. Het vooruitzicht chocola te eten is niet meer genoeg, al terwijl ik eraan denk voel ik hoe het tekort zal schieten, eigenlijk is het iets anders wat ik wil. Wat weet ik niet. Alcohol? Ik onderzoek mijn diepste drijfveren. Nee, kan ik met gerust hart zeggen, dat is het niet, geen alcohol. Sigaretten dan? Nee, ook die zullen me niet geven waarnaar ik op zoek ben. Vervulling, noem ik het maar abstract, dat is wat ik mis, iets dat een knagende leemte in mijn leven vult. Het hoort bij het einde van de winter. Het lange binnen zitten eist zijn tol. Boeken en beeldscherm bevredigen niet meer, kamer en bed benauwen me, ik wil op terrassen zitten en de merels horen zingen ’s avonds. Ik wil onder de mensen zijn, ik wil eruit, ik wil leven, ik wil lente. Ritter Sport in al zijn varianten (rozijnen en hazelnoten is meestal favoriet), Milka-repen met Smarties, met Lu-koekjes, al dan niet zout, met karamel of extra room, ze zullen me even een prettig gevoel geven maar nog voor ik de wikkel heb verfrommeld zal de onvoldaanheid terug zijn. En ondertussen word ik vetter en ongeduriger. Al die suikers!

Mijn vastentijd is gisteren begonnen met een bezoek aan de bakker, waar ik de uitstalling van zoeternij ferm negeerde en een brood met pompoenpitten voor me liet snijden. Mijn geliefde Chivers marmelade laat ik ongeopend, frisdranken zijn tijdelijk taboe. Dat de sociale media een zendingsfunctie konden hebben en bekeerlingen konden maken wist ik uit de krant maar nu ondervond ik het aan den lijve: ik ben gerekruteerd. Mijn zus heeft zich na haar ronseling overigens ruggelings teruggetrokken in haar ascese: haar vasten strekt zich ook tot het verslavende Facebook uit en ze zal dit dus wel niet lezen. Wel blogt ze dagelijks over haar bevindingen. Ik volg het met belangstelling en, toegegeven, enig leedvermaak. Want repen en frisdrank laten staan is één ding, je vlees, alcohol en duimpjes ontzeggen is andere koek.

dinsdag 17 februari 2015

DE KRACHT VAN KOGELS


Onder de noemer De kracht van kogels, een moordwijk in beweging opende De Meervaart gisteravond zijn poorten voor de buurtbewoners. Die mochten, gratis te gast in het theater, een avond lang horen wat presentatoren Bahram Sadeghi en Dick Glastra van Loon, schrijver Abdelkader Benali, historicus Herman Pleij, misdaadverslaggever Paul Vugts, stadsdeelvoorzitter Achmed Baâdoud, stand-up comedian Omar Ahaddaf en ‘spoken word artist’ Akwasi te melden hadden over de liquidaties en schietpartijen die aan de orde van de dag lijken in Amsterdam Nieuw-West. En ze mochten ook terugpraten. Moesten we ons onveilig voelen, ons wapenen, al of niet met schiettuig of schild, of hadden we meer baat bij een kruik voor de onderbuik, zoals het persbericht het formuleerde?
Het team van De Meervaart had alvast besloten tot het laatste, want het doel van de avond was de verontruste buurt een luisterend oor en een portie goed geïnformeerde relativering te bieden. Er mocht zelfs gelachen worden, want de druk moest van de ketel, zoveel was duidelijk.
Qua vorm was gekozen voor een bonte avond in de beste theatertraditie. In de handen van de professionals van De Meervaart werd dat een strak geklokte, mooi vormgegeven revue, die deze actuele thematiek in een nieuw licht deed baden. Nu eens niet de tl-buizen van een buurthuis, maar de rode warmte van een zaal die normaal muziekspektakels herbergt.
Ik was erbij om mijn liederen van twijfel en verzoening te zingen. Speciaal voor de gelegenheid had ik een nieuw liedje gemaakt, geïnspireerd op de afrekening in de Bertelmanstraat vorige week, precies op de plek waar ik in december nog als hulppostbode kerstkaarten in de bus had gegooid. Toen ik uitgezongen was zocht ik een plek in de zaal en genoot ontspannen van de rest van het programma.
Ik kwam er opgemonterd vandaan. In de eerste plaats doordat het vaak aangekondigde faillissement van de multiculturele samenleving hier zo genadeloos werd gelogenstraft. Meer dan de helft van de goed gebekte autoriteiten daar op die bühne had zijn wortels in zonnige landen. En dan de boodschap: Herman Pleij hield ons in een geestige spraakwaterval voor dat in de zeventiende eeuw, de Gouden Eeuw, het risico om vermoord te worden honderd keer groter was dan nu, en de kans om betrokken te raken bij geweld zelfs duizend keer hoger. Een officier van justitie kwam vanuit de zaal met precieze cijfers over de feitelijk afgenomen misdaad: jaarlijks gemiddeld 47 Amsterdamse moorden in de jaren negentig tegenover 24 in onze tijd. Het was de ongrijpbaarheid van de moderne moorden die ze angstaanjagend maakte, de eenzame wolven met hun mission from God, de openbare executies binnen een onzichtbaar crimineel circuit; de cijfers waren eerder geruststellend dan iets anders.
De mooiste boodschap kwam wat mij betreft van Abderkader Benali, die tijdens een paneldiscussie een warm pleidooi hield voor beter taalonderwijs en voor een zonnige kijk – het nieuws is dermate gefixeerd op alle ellende dat we dreigen te vergeten dat er ook zoveel positiefs gaande is. Alles wat je aandacht geeft groeit, dacht ik, hij heeft natuurlijk gelijk: we maken onszelf gek van angst met onze fascinatie voor rampspoed en onheil.
De avond werd besloten met een optreden van standupper Omar Ahaddaf ('Ik woon al twaalf jaar in Nederland – dat zeg ik al veertien jaar'). De zaal lachte net zo hard om hem als om de oer-Hollandse professor Pleij.
Een kruik voor de onderbuik, inderdaad.


Zie fragment op AT5

Luister: Radio 1

vrijdag 13 februari 2015

ARTHUR CONAN DOYLE

De smaak voor biografieën komt met de jaren. Ik heb de meeste lezers om me heen langzamerhand de fictie zien verlaten om zich te verdiepen in de levens van anderen. Is het de duidelijkheid van een van A tot Z geboekstaafd bestaan die troostrijk is, als je onzeker bent over de laatste hoofdstukken van je eigen autobiografie? Is het de les die uit het leven van anderen te leren valt, die fascineert? Als je nog jong bent en er vele mogelijkheden open liggen zijn fictie en fantasie aantrekkelijke gidsen; als de levensweg voor een goed deel gelopen is wil je graag je ervaringen toetsen aan die van reizigers die hem helemaal hebben afgelopen, misschien is dat het.

Ik ben de laatste tijd verslingerd geraakt aan Teller of Tales, de biografie van Arthur Conan Doyle, geschreven door Daniel Stashower. Een grondige studie die leest als een spannende roman. Arthur Conan Doyle, de man met de walrussnor en de twinkeloogjes en de zangerige tenor, de man die Sherlock Holmes niet was. Ik heb hem zien opgroeien en ik heb zijn laatste dagen meebeleefd. En wat een boeiende ervaring was het! Zelden heb ik een man ontmoet die zo’n tomeloze energie koppelde aan zo’n integer karakter en zo’n ambitie aan zulke romantische uitgangspunten. Al lezend verbaasde ik me over de bergen werk die de man verzette. Hij heeft zoveel geschreven en gedaan, zoveel gereisd, zich zo druk gemaakt om zulke grote kwesties, zich zo luidkeels met de wereld waarin hij leefde bemoeid, dat je zou denken met een enorme carrièremaker te doen te hebben, en toch lijkt al die activiteit gespeend van elk narcisme. Hij deed het voor anderen, voor zichzelf had hij steeds een beminnelijk soort zelfspot paraat, een subtiele humor die een figuur die anders pompeus zou zijn geweest juist sympathiek maakte.
Conan Doyle voerde vele kruistochten, zo nodig in zijn eentje, als hij ergens verontwaardigd over was of ergens hevig in geloofde. En dat gebeurde nog al eens. Naarmate hij dankzij de immense populariteit van zijn schepping Sherlock Holmes beroemder werd viel het hem gemakkelijker om een podium voor zijn meningen te vinden. Alles wat hij schreef vond automatisch de weg naar krant, pamflet of boek, en op het toppunt van zijn roem werd er zelfs in regeringskringen naar Sir Arthur geluisterd.
Toch lezen we regelmatig, in dit van zinvolle tijdbesteding uitpuilende leven, over een knagend gemis. Doyle verlangde naar een grotere betekenis van zijn leven, een of ander ‘groot doel waarvoor hij op aarde was geplaatst’. Schrijven was niet genoeg, avonturieren en reizen ook niet; politiek en campagne voeren voldeden niet, zijn patriottische inzet in de Tweede Boerenoorlog en in de Eerste Wereldoorlog evenmin.
Die innerlijke onrust, dat verlangen naar iets groters, naar vervulling, het heeft iets religieus. En ook iets van het smachten naar een roes. Doyle had al jong de katholieke kerk afgezworen, en met een drinkende vader die stierf in een inrichting was hij op zijn hoede voor zijn eigen latente drankzucht. Een atheïstische Godzoeker en een niet drinkende alcoholist?

Uiteindelijk vond Conan Doyle zijn levensvervulling als apostel van de spiritistische beweging, die hem al van jongs af aan gefascineerd had.
In zijn eigen woorden: ‘Het is de zaak waarvoor iedere voorafgaande fase, mijn geleidelijke religieuze ontwikkeling, mijn boeken, die me een introductie gaven bij het publiek, mijn bescheiden fortuin, dat me in staat stelt me te wijden aan niet lucratief werk, mijn werk als spreker, dat me helpt de boodschap over te brengen, en mijn fysieke kracht, die nog afdoende is om uitputtende tournees te verdragen en de grootste zalen anderhalf uur lang met mijn stem te vullen, ieder voor zich een onbewuste voorbereiding zijn geweest. Dertig jaar lang heb ik me effectief getraind voor de rol zonder het minste innerlijke vermoeden van waarheen ik op weg was.’
Zijn tijdgenoten zagen het met lede ogen aan. ‘Is Conan Doyle gek geworden?’ vroeg men zich openlijk af. De geliefde auteur, de invloedrijke publieke persoonlijkheid, het vaderlijke voorbeeld voor de natie, beet zich met koppig fanatisme vast in zijn laatste kruistocht en werd uiteindelijk de man die in feeën geloofde en met geesten om de tafel zat, en die de hele wereld daarvan onvermoeibaar deelachtig maakte. Er zijn veel verzachtende omstandigheden aan te voeren voor Doyles bekering: zijn Keltische achtergrond, zijn gefnuikte katholicisme, de dood van zijn dierbaren in de loopgraven, maar alle verklaringen kunnen niet verbloemen dat hij de laatste tien jaar van zijn leven behalve een reeks spiritistische traktaten nauwelijks meer iets geschreven heeft.

Als lezer en meelever gaat dat me aan het hart. Ik had zo graag gelezen hoe de innerlijke onrust van Sir Arthur stilaan was overgegaan in een onthechte tevredenheid met het bestaan. Het geluk van een even dwaze als diepe spirituele overtuiging was fijn voor Doyle natuurlijk, maar, als ik zo egoïstisch mag zijn, als voorbeeld heb ik er niet zoveel aan.


Op 16/17/18/19 februari wordt om 17.00 uur, op radio Klara, de reeks 'Sherlock' uitgezonden, over het leven van Conan Doyle. In aflevering 3 is Rookzanger te gast. Luister hier.

dinsdag 10 februari 2015

BRUSSEL

Waarom is het in Belgische bejaardentehuizen zo’n vrolijke boel?
Omdat ze eindelijk de Hollandermoppen snappen die ze in hun jeugd hebben gehoord.
Aan die grap moest ik denken toen ik afgelopen zaterdag wakker werd en me grinnikend herinnerde wat Jean Paul van Bendegem, professor in de logica en de wetenschapsfilosofie, me de vorige middag had verteld. Scène: een studio van radio-omroep Klara in de Brusselse voorstad Schaarbeek. Vitalski, de presentator van het programma Sherlock waarin ik te gast was, had zojuist opgemerkt dat het niet vaak voorkwam dat er een Jean Paul en een Jan-Paul aan één tafel zaten. Van Bendegem keek me vriendelijk aan en vertelde me schijnbaar serieus een zot verhaal over de reden waarom hij Jean Paul was genoemd. Ik wist niet hoe ik moest reageren. Als het een grap was snapte ik hem niet helemaal. Maar nu, in mijn Brusselse hotelbed, drong de portee opeens tot me door. Ik had er te veel achter gezocht. Gespannen, koud aangekomen uit Amsterdam, waren mijn antennes nog niet afgestemd geweest op de afwijkende toon van het Vlaams. Het is niet alleen de taal zelf: als Hollander word je ook in verwarring gebracht doordat ironie verpakt is in een fluwelen foedraal van wellevendheid.
Een kroegentocht door Brussel in het erudiete en galante gezelschap van onze gids, geluidsman Geraard Goossens, had me inmiddels een lesje geleerd. Geraard had een gewiekste route gekozen waardoor de stad zich als een sprookje ontvouwde. De imposante negentiende-eeuwse overdekte winkelgalerijen voerden ons naar de eerste pleisterplaats, À La Mort Subite. In het geroezemoes van die brasserie, onder het gele schijnsel van de kroonluchters, kreeg ik het warme gevoel dat Brussel had weten te behouden wat Amsterdam had verloren: stijl en grandeur. Maar op weg naar ons hotel bleek al gauw dat er hier in het stadshart ook armoedige straatjes waren. Met spijt in mijn hart landde ik in het heden, zag ik de verpaupering, de eerste shoarmatenten, de eerste verzakte gevels, de eerste zwervers, nog onder de rook van de majestueuze Grote Markt.

Ook hotel Mozart was niet wat het op het eerste gezicht leek. Surfend op het net waren we gevallen voor de uitbundige kitsch waarmee het ingericht was. Een steen geworden Mozartkugel. De ironie daarvan, gekoppeld aan een schappelijke prijs, had ons overgehaald om hier te overnachten. In werkelijkheid bleek het hotel een Moors paleis te zijn. Een Arabische droom van kleurig mozaïek en krullerig metselwerk, fonteintjes, siervazen en draperieën die door de toevoeging van een piano en imitatie rococo-schilderijen met een Weense saus was overgoten. Mozart in Libanon, hoogst bizar.

Ik opende de balkondeuren en bevond me op een dakterras. Een ingelegde vloer, bedoeld voor Moorse pantoffels. Maar geen palmen en zand, schoorsteenrook steeg omhoog naar een heldere winterhemel. We waren van plan geweest een net geopende expositie in Bozar (Le Palais des Beaux-Arts) te bezoeken, maar het mooie weer, koud en kraakhelder, deed ons anders besluiten. Na een flinke stadswandeling bereikten we de vlooienmarkt op het Vossenplein in de Marollen, die naar verluid nog zijn oorspronkelijke karakter had behouden.
En inderdaad, geen Waterloopleinverloedering hier, ik waande me in de openingsscène van het Suske en Wiske-album De kaartendans. Daarin zegt Wiske: ‘Zo'n voddenmarkt heeft een eigen atmosfeer, waar vele mensen een oplossing zoeken voor hun problemen.’
Ik kreeg er eerder een probleem bij. Tussen wat oude pijpen zag ik iets dat ik na bliksemsnelle deductie als een verwaarloosde Dunhill Shell Briar inschatte. Een pijp, gemaakt in de dagen van Conan Doyle. Ik wil helemaal geen pijpen meer, de huisvesting van mijn huidige collectie is al meer dan een three pipe problem. Maar precies dat gebrek aan gretigheid maakte me tot een goede onderhandelaar. Ik veranderde in mijn andere rokende held, de norse commissaris Maigret, en vroeg bars:
‘Combien?’
‘Dix euro.’
‘Non,’ bromde ik.
‘Trop chèr?’
‘Oui.’
‘Cinq?’
‘OK.’
Met in mijn bagage een zakje met in Godiva-chocola gedoopte aardbeien, drie pakjes oude Semois, mijn nieuwe oude Dunhill, een stapel Sherlock Holmesboeken die voorlopig de kast weer in konden en een massa goede herinneringen verliet ik Brussel.


(Foto's Paulien Kop)

De uitzending van de reeks 'Sherlock' is op 16/17/18/19 februari om 17.00 uur, radio Klara. In aflevering 3 is Rookzanger te gast.

vrijdag 6 februari 2015

ZIEL

Mijn vader stuurde me een stuk uit het Eindhovens Dagblad op waarvan hij dacht dat het me zou interesseren. Het was een interview met de neurowetenschapper Kees Brunia. Deze emeritus hoogleraar gaat in zijn nieuwste boek ‘Het brein, van farao tot fMRI’ de discussie aan met Dick Swaab, die in zijn (volgens Brunia waarschijnlijk meer verkochte dan gelezen) boek ‘Wij zijn ons brein’ de ziel letterlijk en figuurlijk als een hersenspinsel beziet. Brunia is het daar niet mee eens. ‘Ja natuurlijk wel!’ antwoordt hij op de vraag of we een ziel hebben.

We zijn zielsgelukkig, iets snijdt ons door de ziel, men kan je op de ziel trappen, men kan zijn ziel aan de duivel verkopen, ‘je zieltje slaapt’ – de voorbeelden zijn talloos, in het spraakgebruik hebben we in elk geval zéker een ziel. Doorgaans verwijzen we ermee naar het diepste, meest eigene, kwetsbare en kostbare deel van onze persoonlijkheid; dus niet naar de wispelturige buitenkant daarvan, niet naar het ego en zijn praatjes, maar naar de gevoelige binnenzijde. Dit intieme en constante substraat van wat we als onze persoonlijkheid ervaren, dat noemen we onze ziel. De bodem, of misschien liever de kern van ons wezen. Ik formuleer tastenderwijs, en verruil mijn definitie graag voor een betere - ‘het kind in ons’, zeggen de moderne therapeuten.
Hoe die ‘ziel’ ook precies in elkaar steekt en hoe zij fysiologisch gezien ook wordt gevormd, zij bestaat, als taal en als werkelijkheid. Net zoals liefde bestaat, of geweten, of hoop, of wroeging, of heimwee: allemaal niet tastbare zaken die, hoewel ‘slechts’ psychologische entiteiten, net zo reëel zijn als de blauwe lucht en de grond onder uw voeten. Zaken om rekening mee te houden, niet minder dan het weer en de waterstand dat zijn. Mooi meegenomen dat voortschrijdend onderzoek verbanden legt met hersenactiviteiten, hormonen, neurotransmitters en ons reptielenbrein, maar voor de vaststelling van hun bestaan hebben ze die onderzoeksresultaten niet nodig. Tenzij je vindt dat iets pas echt is als je het vast kunt pakken en in een gelabeld doosje kunt doen.

Vermoedelijk heeft Swaab het dan ook over iets anders, als hij de ziel naar het rijk der fabelen verwijst: de zogenaamde onsterfelijke ziel, de ziel van de religieuze overtuiging, de levensadem die na onze dood ons ontzielde lichaam verlaat en, al dan niet als immateriële replica van onszelf, blijft voortbestaan. Daar verlaat men het terrein van de abstracte, talige concepten en zet een wankele voet in een zuigend moeras van atavisme, (bij)geloof en wishful thinking.
Overigens is Brunia het op dat punt geheel met zijn vermaarde collega eens: ‘Als ik doodga, dan is mijn ziel ook weg. Mijn ziel is sterfelijk, zit vast aan de materie van mijn brein.’ Dus waarom dan eigenlijk de confrontatie met Swaab aangegaan? Voor de verkoopcijfers? Misschien dat Brunia zich gestoord heeft aan de wat pedante toon waarop Swaab zijn boodschap de wereld instuurde. Zelf is hij minder stellig en daardoor voor de minder rationele types onder ons misschien sympathieker: ‘[Z]elfs de wetenschap moet zich erbij neerleggen dat er mysteries blijven bestaan. Zoals de ziel, het geheim van de relatie tussen lichaam en geest.’ En, een citaat uit zijn boek: ‘De Heilige Graal zal niet gevonden worden, die ligt achter de langzaam verder terugwijkende horizon’.

dinsdag 3 februari 2015

TENTAMEN


Toen Oram Menkelbach negenenvijftig jaar op deze planeet had rondgescharreld gebeurde het dat hij voor het raam naar de armoedige natte sneeuw stond te kijken toen de telefoon ging. Het was zijn vriend Octopus. Ferdinand Oktopous, zoals hij eigenlijk heette, had groot nieuws. 'Je bent een personage in een boek,' zei hij veelbetekenend. Oram schrok. In één klap begreep hij het gevoel van dreiging dat hem al dagen dwarszat. Hij sloot de gordijnen en vergrendelde de deur.

'Wauw, wrauw!' zeurde de oranje kastraat op de gang op steeds hogere toon, nog even en het zou mijn gehoorgrens voorbij vliegen. Zijn voormalige bedpartner die nu met mij het bed deelde begon over mijn gezicht heen te lopen. Vilten voetjes masseerden mijn hoofdhuid en langzaam verdween de urgentie die onder mijn schedeldak woelde. Het was tijd om me los te rukken uit mijn slaap. Hoe het met Oram Menkelbach afliep zou ik wel nooit weten.

Mijn slaap was zo diep en lang geweest omdat ik mijn hersenen de vorige dag nogal overbelast had. In een race tegen de klok had ik liggen lezen. Ik heb u verteld dat ik binnenkort voor de Vlaamse radio moet aantreden als sidekick in een programma over Sir Arthur Conan Doyle. Ik ben daarvoor gevraagd op grond van wat ik over Sherlock Holmes heb geschreven op dit blog. Aanvankelijk was dat een aardigheidje, een donzen streling van het ego, de belofte van een plezant uitje, meer niet. En toen ik het scenario opgestuurd kreeg en me hardop zorgen begon te maken of mijn kennis wel toereikend zou zijn kreeg ik een aardig mailtje terug: het enthousiasme was wat telde, ik kon de uitzending relaxt tegemoet treden. Ik knikte achter mijn laptop en ging gerustgesteld met mijn andere bezigheden verder.
Maar nu nadert de opnamedag, en het gaat erop lijken dat ik de biografie van Conan Doyle niet uit zal krijgen. Ik ben een langzaam en precies lezer - die houding zal ik moeten laten varen. Ik zal de passages die ertoe doen moeten selecteren, en de rest moeten scannen. Maar dat blijkt moeilijker dan gedacht. Koortsachtig ploeter ik door, opzettelijk niet alles lezend, en vreemd genoeg put me dat meer uit dan mijn gewone, grondige manier van informatie tot me nemen. Het voelt weer een beetje als in mijn schooltijd, toen ik op het laatst mogelijke moment de ellenlange stof voor proefwerken of tentamens er nog in probeerde te krijgen. En waarom? Mijn kennis is, in haar huidige vorm, heus voldoende - ze zeggen het zelf, bij de VRT.

'Je wilt weer eens het beste jongetje van de klas zijn,' zei mijn vriendin. We hadden een autotochtje gemaakt door de Zaanstreek en gezien hoe het licht al aan kracht won. Een bijna volle maan verscheen wazig aan de nog lichte hemel. 'Als iets eenmaal je interesse heeft gewekt, ga je er altijd zo vol in.'
Ik moest dat toegeven. Ook schuldgevoel speelt in die ambitieuze houding een rol, of schaamte: ik voel het als een verplichting aan mezelf om mijn laksheid van vroeger goed te maken, ik wil nooit meer kennislacunes met flair vullen en me met charme uit onwetendheid lullen. Ik wil daar goed geprepareerd komen, in de studio's van Klara.
Maar één week is gewoon te kort om een Conan Doyle-kenner te worden. Bovendien moet ik ook nog mijn kennis van de verhalen en romans opfrissen, en mijn favoriete passages opzoeken en vertalen. Ik liet me zuchtend op de bank vallen naast mijn stapel verplichte lectuur, pakte leesbril en potlood en boog me weer over Teller of Tales, a Biography of Arthur Conan Doyle. Misschien ging ik het toch nog redden. Maar ik moest wel oppassen dat ik mijn prioriteiten in het oog hield. Want opeens zag ik mezelf daar voor de microfoon zitten als een onuitgeslapen, stotterend warhoofd, dat krampachtig probeert uit de kokende soep van verse informatie het juiste ingrediëntje te vissen. Net als vroeger bij die tentamens. Nee, dan maar liever af en toe eerlijk bekennen: 'Dat weet ik niet, dat boek heb ik niet gelezen.' Beter een wakkere dilettant dan een doorgedraaide kenner. Beter Sherlock Holmes dan Professor Moriarty.