vrijdag 30 mei 2014

IVOOR

Wie met tandheelkundige ellende te maken krijgt staat zelden alleen. Bijna iedereen die je spreekt weet ervan mee te praten. Breek ze de bek niet open! Of liever gezegd wel, dan kunnen ze je de slagvelden en oorlogsgraven van hun heroïsche strijd met een trillende vinger aanwijzen. De wonden die het gesneefde ivoor geslagen heeft zijn misschien geheeld, maar niet vergeten.
Het aandoenlijkste verhaal hoorde ik deze week van een rietblazer, die nog een melkkiesje heeft. De tandarts wilde van het vrijmaken van de volwassen kies, die in de kaakholte erboven verscholen zat, een ‘project’ maken. Mijn collega keek me aan met een ironisch verbijsterde blik: de gedachte alleen al, aan het gebit van een rietblazer morrelen! Ik vond het juist wel een poëtisch idee dat de mond waaruit zoveel toverachtig mooie klanken kwamen een rest kinderlijke onbevangenheid had behouden –verklaarde dat niet zijn zuivere, geheel eigen stijl?
De behandelkamer van de tandarts is een salonfähige martelkamer, het is bekend. Er zijn tegenwoordig ‘angsttandartsen’, waar je vanaf 275 euro onder narcose aan je tanden kunt laten sleutelen. Zelf was ik na een periode van een aantal grote ingrepen mijn angst voor de tandarts grotendeels kwijt. Ik had de overtuiging dat het leed nu wel geleden was, veel kon me niet meer gebeuren. Een lichte spanning in afwachting van ongemakkelijke ogenblikken kwam in de plaats van de oude angst. Op echte pijn rekende ik niet meer.
Het was dan ook een tegenvaller, zeg maar gerust een schok, dat de extractie van kroon en kies deze week zoveel voeten in de aarde had en zoveel napijn opleverde. De enige die er garen bij spon was de poes, die het reuze gezellig vond dat ik ook overdag naast haar op bed kwam liggen. Maar voor de rest – verloren dagen. Gelukkig deed het weer eensgezind mee en weende de hemel hartstochtelijk. Het was geen feest buiten en ik kon me zonder wroeging als een nukkige zonderling terugtrekken in mijn ei van slaperige pijn.
Het viel me daarbij op, eigenlijk voor het eerst, dat die retraite veel weg had van een depressie. De wijzen op internet wisten me te vertellen hoe dat kwam: bij pijn maakt het lichaam, ter compensatie, endorfine en adrenaline aan. En na een periode van verhoogde doses van die stimuli, iedere stemmingswisselaar weet het, volgt een dip.
Een paar symptomen: ik werd midden in de nacht wakker uit heel akelige dromen en moest het lichtje aanknippen en een paar bladzijden lezen om het paniekerige gevoel van me af te schudden, dat alles hopeloos en verloren was. Bij een koortsig geleide repetitie kon ik me, suf van de diverse pillen, niet voorstellen dat deze muziek, die ik met zoveel plezier gecomponeerd had, me ooit nog genoegen zou doen, en ik zag met verslagenheid het komende concert tegemoet: waar was ik aan begonnen? Ik telde slechts de misslagen en de verkeerde intonaties, het omliggende klanklandschap liet me onaangedaan. Thuis ratelden de stemmen van dochter en vriendin ergens aan de horizon, en hoe ik ook mijn best zou doen, ik zou ze niet op tijd kunnen inhalen om iets aan de conversatie toe te voegen.
Maar ondertussen smaakte mijn pijp me wel weer, en was het inhaleren van nicotine niet alleen meer iets om nerveuze pijn te verjagen. En ik stelde vast dat ik me over één ding voor niks zorgen had gemaakt, toen ik ontdaan het gapende gat in mijn kiezenrij had bekeken: ik kan nog steeds met rechts roken.

dinsdag 27 mei 2014

TOOTHGOD


Ik droom nog vaak van drank. In de top tien van onderwerpen die mijn dromen beheersen staat het drinken op een hoge plaats, ergens in de buurt van mijn moeder en mijn ex. In mijn dagelijks leven speelt het nog slechts een ondergeschikte rol, zoals u weet. Het is na een periode van totale abstinentie teruggebracht van een alles beheersende verslaving tot een uitzonderlijke versiering: het zeldzame extra van speciale, feestelijke dagen. Met andere woorden, in de praktijk ben ik geheelonthouder, hoewel het goedje niet meer principieel verboden is. En dat is in alle opzichten beter voor me.
Maar vanochtend werd ik wakker in het spijtige besef dat de vakantiedagen met gedoogde witte wijn in de zon die ik zojuist achter de rug had slechts een droom waren geweest. Toen bleek dat de droom een tweetrapsraket was, want ook uit dit spijtige besef ontwaakte ik, door het indringende gemiauw van een van mijn katten. Ach, daar was de dag, nu écht; en véél te vroeg begonnen!
Want de redenen om van mijn moeder of van mijn ex te dromen zijn nogal duister en lijken weinig verband te houden met mijn wakende leven, maar van drank droom ik nooit zomaar. Er is altijd iets aan de hand, iets waartegen ik opzie; een obstakel dat ik vroeger, in mijn drinking days, zou hebben verzopen. Nu is dat een bezoek aan de tandarts, over een paar uur. Een afspraak waar ik reikhalzend naar uitzie, in dubbele betekenis: enerzijds kon deze morgen me niet gauw genoeg komen, want de extractie van mijn bekroonde kies en zijn ontstoken wortel zal me hopelijk genezen van een malaise die nu al een maand duurt; anderzijds is het opensperren van mijn mond in de chirurgische stoel en het te verwachten wrikken, scheuren, kraken, snijden, vijlen en zagen natuurlijk niet een prettig vooruitzicht.
Het bevreemdt me dat dromen zo indirect zijn: waarom niet een nachtmerrie vol bloed en pijn, en waarom wel een valse vakantieherinnering? Misschien omdat de aanstaande ingreep, hoe vervelend ook, me niet echt raakt, in die zin dat ik er geen invloed op kan uitoefenen? Want anders dan in het geval van naderende concerten met hun bijbehorende faalangst (ook hoog in de dromen-top vijf!) is er geen relatie van mijn persoonlijkheid tot de gebeurtenis. Ik kan die niet voorbereiden en niet verprutsen door lakse voorbereiding. Hoe pijnlijk het trekken van de kies zal blijken te zijn wordt ook niet beïnvloed door enige karaktertekortkoming - dat ik een zwak en zondig mens ben heeft hier geen moer mee te maken. Ik sta machteloos. Slechts sedatie kan iets doen. En daarom droomde ik van die witte wijn. Denkt u ook niet, dokter Freud?
Ondertussen betreur ik het dat ik niet een ander onderwerp heb gekozen om over te schrijven deze morgen, want dit stukje nadert zijn einde alweer, en er zijn nog drie uur te vullen tot het gevreesde én gebeide uur daar is.
May the toothgod be with you!, zoals in de lamp boven de stoel van mijn tandarts staat te lezen.

vrijdag 23 mei 2014

WACHTKAMER

Ik was er lang niet geweest maar in de wachtkamer van de tandarts was ogenschijnlijk niets veranderd. Door de hoge ramen viel een gedempt zomers licht dat scheen op de mahoniehouten leestafel. Daarop Quote, Elzevier, VN, een opengevouwen Telegraaf. Er heerste dezelfde ernstige stilte als altijd.
Tenminste, dat dacht ik. Toen ik er langer zat begon ik te merken dat er achter het onveranderde uiterlijk van de wachtkamer een geheel nieuwe geest schuilging. Vroeger zat je daar zwijgend bijeen met lotgenoten. Je praatte niet maar was je wel scherp bewust van elkaars aanwezigheid. De stilte was geladen met de verzwegen pijnen en problemen die in die hoofden vlak bij het jouwe speelden. Wat zou er in die monden omgaan, wat stond die gebitten te wachten? Je kon elkaars angstzweet bijna ruiken. Het ritselen van Arts en auto klonk storend luid in een sacrale atmosfeer die haar autoriteit ontleende aan het nu en dan aanzwellende suizen van een boor, een kamer verderop.
Nu was dat alles veranderd doordat de tijdgeest er zijn intrede had gedaan. Naast me zat een lange man onderuitgezakt op zijn tablet te kijken. Hij droeg een duur pak dat te klein leek voor zijn basketballerslijf. Zijn haar was zorgvuldig geknipt, tot op het kleinste haartje in model. Het tablet zat in een zacht leren foedraal. Hij scrolde zo te zien door Facebook en nu en dan glimlachte hij.
Aan de leestafel zaten een man en een vrouw van middelbare leeftijd, beiden verdiept in wat er op het schermpje van hun smartphone te zien was. Ik zou niet hebben kunnen zeggen waaraan ik zag dat ze een echtpaar vormden. Er klonk een schril liedje en de man liep naar de gang. We hoorden dat hij die middag naar Zandvoort zou komen en dat de deal wat hem betreft akkoord was.
Een nieuwe patiënt verscheen, een dikke man met een wollige witte baard en een vierkant geknipte pony. Hij droeg een vormeloze spijkerbroek en een soort artistieke blouse, een boezeroen zou ik zoiets noemen. Hij had de gretige en luidruchtige ademhaling van een zware roker. Ik voelde even iets van een verwantschap maar dat verdween algauw toen ook hij een mobieltje tevoorschijn toverde uit de borstzak van zijn boezeroen. Een onbestemd en oud modelletje waar hij een beetje onwennig mee begon te spelen, maar toch, een mobieltje. De kranten en tijdschriften lagen er slechts nog symbolisch, niemand toonde enige interesse in hun pagina’s.
Wat ik voelde was dat de bedremmeldheid die vroeger heerste in zulke omstandigheden, het enigszins pijnlijke bewustzijn van de nabijheid van andere mensen, totaal verdwenen was. Iedereen bleef geruststellend verbonden met zijn eigen wereld, waar men die vroeger bij het betreden van de tandartsenpraktijk tijdelijk achter zich moest laten. De atmosfeer was ijler dan vroeger: een luchtige anonimiteit had de wachtkamer met zijn stilzwijgende verbroedering veranderd in een soort bushokje.
Ze zeggen dat internet je verbindt met de wereld. Maar die wereld is altijd daar waar jij niet bent.

dinsdag 20 mei 2014

KOMMANEUKEN


De eerste zomerse dagen van dit jaar zijn goeddeels aan me voorbijgegaan. Ik bewoog me in een repeterende vierhoek tussen bed, balkon, scherm en medicijnkastje. Middenin dat patroon zetelde grijnzend een venijnige kaakontsteking.
Ik had de smoor in want ik moest er een feest van goede vrienden door missen waarop ik me verheugd had. Behalve in werksituaties zie ik toch al weinig mensen en ik voelde me zielig. Gelukkig had ik één troost die mijn humeur redelijk op peil hield, al was die niet bepaald van sociale aard, integendeel! Zodra de acute zwelling was geslonken en zolang als de ibuprofen werkte wijdde ik me aan de revisie van dit najaar in boekvorm te verschijnen teksten.
Dat is fijn werk. Een luxe klus. Je hoeft niet meer te schrijven, dat is al gedaan, met alle barensweeën die daarbij horen. Je tovert brokken tekst tevoorschijn die schijnbaar door iemand anders zijn gemaakt en kijkt er kritisch naar. De eerste keer is voor het grove werk: je schrapt bijvoeglijke naamwoorden, tautologische zinnen en soms een hele overtollige alinea, of schrijft onbeholpen passages opnieuw. Je bikt, schuurt en plamuurt. Maar bij de tweede herziening verwijder je slechts hier en daar na lang nadenken een komma, met een pincet als het ware, om die bij een volgende maal na even lang nadenken weer terug te zetten. Dat stadium van kommaneuken is het leukst. Het lijkt op spelen. Je houdt je tekst nog even lekker bij je en streelt zijn zachte velletje voor je hem definitief los moet laten.
In die fase van polijsten stuit ik soms op kwesties die aan het wezen van mijn grammatica raken. Ik moet keuzes maken en mijn plaats bepalen te midden van tegenstrijdige taaladviezen. Is het, zoals ik geschreven had, ‘dwars had gezeten’ of toch ‘had dwarsgezeten’? Puristen zijn meer geneigd tot de tweede constructie, dacht ik altijd. Maar een Engelstalige Nederlandse grammatica (altijd verhelderend, zo’n kijk van buitenaf op je eigen taal) vertelt me dat het eerste in Nederland gebruikelijk is en het tweede in Vlaanderen de voorkeur verdient. Ah. Ik ben ondanks mijn zuiderse achternaam Amsterdammer, dus ik kan zonder puristisch schuldgevoel mijn oorspronkelijke zin laten staan. Als Genootschap Onze Taal en de Taalunie ook toegeven dat beide manieren om met het samengestelde werkwoord om te gaan correct zijn, ben ik helemaal tevreden.
Zo vermaak ik me kostelijk in mijn tot scrabble teruggebrachte literaire universum, tot het kloppen in mijn kaak het wint van de ibuprofen.

vrijdag 16 mei 2014

ZENO


Ik lees op het ogenblik Bekentenissen van Zeno, de klassieke roman uit 1923 van Italo Svevo.
In de ijdele ironie van dat vuistdikke zelfonderzoek herken ik wel het een en ander, dat zult u begrijpen. En vergeleken met Svevo’s wijdlopigheid zijn mijn eigen zinnen mitrailleurgeroffel.
Ik moet zeggen dat ik na ruim driehonderd bladzijden wel een beetje moe begin te worden van de hoofdpersoon Zeno Cosini. Hij is een literaire antiheld (de eerste zegt men) die zich in zijn ellenlange zelfanalyse vooral bezighoudt met het rechtbreien van zijn tekortkomingen en het maken van goede voornemens. Hij verzint onvermoeibaar verklaringen en excuses voor zijn ongewenste gedrag waardoor hij dat vervolgens in stand kan houden.
Het overkoepelende geweten van Zeno en het aan zijn driften verslaafde mannetje eronder zijn in voortdurende dialoog en gooien het meestal op een akkoordje. Zeno wéét wat hij doet maar kan zijn gang gaan. En die gang is doorgaans nogal opportunistisch, hoewel we hem ook op enig altruïsme kunnen betrappen.
Die goede voornemens zijn Zeno’s sterkste troef: als eenmaal de intentie tot zelfverbetering geformuleerd is, kan hij zijn zonden nog in gemoede één laatste maal begaan. Ook dat herken ik: vanavond mag het nog, morgen stop ik met drinken. Einde wroeging.

Wat me iedere keer als ik het boek van het boekenplankje naast mijn bed oppakte weer even stoorde was de Nederlandse titel. Bekentenissen…. Waarom niet gewoon Het geweten van Zeno? La coscienza di Zeno, zoals het boek in het Italiaans heet, dekt de lading perfect. De hele roman is één groot gewetensonderzoek, een boekhouding waarin scrupuleus het debet en credit van Zeno’s moraal wordt genoteerd, een literair grootboek van de inhoud van een mensenhoofd.

Maar voor ik dat op zou schrijven moest ik toch enig onderzoek verrichten, want ik lijk in nog een opzicht op Zeno/Svevo: in zijn scrupuleuze aanpak. Ik kon de vertaalster Jenny Tuin niet bekritiseren zonder haar motieven te begrijpen. En wat bleek? In het Italiaans betekent coscienza zowel bewustzijn als geweten. Anders gezegd, er is geen apart woord voor geweten. En ja, ik kan me voorstellen dat je die dubbele betekenis niet wilt verliezen in vertaling, en dan maar kiest voor een andere titel.
Toch zou ik het gewoon bij Het geweten van Zeno hebben gelaten, want ook in het Nederlands lopen de beide begrippen door elkaar heen. Wij kunnen iets ‘gewetensvol’ doen en daarmee bedoelen dat we het zo goed mogelijk, heel bewust dus, doen. Geen echte morele bijsmaak hier.

Wat deze taalkwestie overigens zegt over de Italianen en over ons Hollanders, daar kom ik zo één twee drie niet uit. Ik doe een poging.
Dat wij een apart woord hebben voor het vermogen om te zien wat goed en fout is impliceert dat we er niet automatisch vanuit gaan dat een helder (zelf)bewustzijn genoeg is om morele fouten aan het licht te brengen. Je kunt je blijkbaar bewust zijn van jezelf en de wereld om je heen en toch in het geniep een gewetenloze schurk zijn. Dat duidt op het bestaan van een hypocrisie, die wellicht iets met ons calvinisme te maken heeft. Driften verdringen en ontkennen is een hardnekkig erfgoed van de protestantse cultuur. Het katholieke zuiden gunt zichzelf meer morele zwakheid. De biecht en de aflaat zijn altijd probate middelen geweest om het geweten zuiver te houden. Tekortkomingen in moreel opzicht worden meer getolereerd en hoeven niet in een apart laatje in het hoofd te worden weggelegd.
Vergelijking met verwante talen staaft die hypothese. Ook het Duits kent Bewusstsein en Gewissen als twee onderscheiden begrippen. Het Frans gooit ze met conscience evenals het Italiaans op één hoop. Het Engels is een twijfelgeval: conscience is ons ‘geweten’ maar conscienceness, toch bijna gelijkluidend, betekent alweer bewustzijn in de medische zin, als in ‘je bewustzijn verliezen’.

Maar ik begeef me hier zowel linguïstisch als ethisch op glad ijs. Zeno’s vrolijke en vermetele getob werkt aanstekelijk. Ik steek een sigaret op en ben blij dat ik niet net als Zeno Cosini die handeling hoef te rechtvaardigen door in een notitieboekje op te schrijven dat dit de laatste zal zijn.

dinsdag 13 mei 2014

BEREN

Ergens halverwege de Ceintuurbaan moest ik stoppen voor rood toen het gebeurde. Mijn hoofd raasde al sinds ik was opgestaan en in een flits doorzag ik de onzin van al mijn malende kopzorgen. Al die dingen die ik vandaag moest doen, wat stelden ze goedbeschouwd voor? Ieder voor zich waren ze uitstekend te behappen – sterker nog, op de voorstelling die ik die middag moest spelen verheugde ik me zelfs. Als ik ze stap voor stap deed, die dingen, me op één ding tegelijk concentreerde, zonder steeds verzenuwd vooruit te denken, was er helemaal niets aan de hand. Ik glimlachte verlicht terwijl het stoplicht op groen sprong en trok rustig op.
Maar nog voor de volgende kruising was ik alweer gaan twijfelen aan de waarde van mijn inzicht. Was dit nou echt het begeerde spirituele ‘loslaten’ geweest, of gewoon een beetje gezond verstand? Of was dat misschien in diepste wezen hetzelfde?

Die nacht had ik beroerd geslapen. Maar anders dan vroeger: toen was ik zenuwachtig voor optredens uit onzekerheid over de afloop. Faalangst! Was ik fysiek in vorm, zou mijn stem het wel doen? Kende ik mijn partij? Zou ik mijn teksten niet verhaspelen? Nu gold mijn spanning niet zozeer de optredens zelf, daarin had ik wel vertrouwen. Mijn stem laat me zelden of eigenlijk nooit in de steek op het moment suprême; ik ben altijd grondig voorbereid en elk gokelement is uitgebannen - de branie waarmee ik me vroeger wel eens door optredens heen blufte hoort niet meer bij de zorgvuldige manier waarop ik tegenwoordig leef.
Dat ik toch nog steeds nerveus was voor concerten en voorstellingen kwam doordat ik me zorgen maakte om letterlijk alles eromheen, zoveel was me ook in mijn ordeloze nachtelijke gepieker wel duidelijk. Ik stel me het scenario van de dag voor en zie overal beren op de weg.
De obstakels die me deze nacht uit mijn slaap hielden waren van logistieke aard. Ik moest van A naar B en vandaar naar C. De eerste etappe was belemmerd door een afgezette rotonde en een zojuist van paaltjes voorziene parkeerplaats - daarop zou men me misschien klem zetten, zodat ik niet meteen na afloop weg kon naar C.
De tweede etappe had ernstiger belemmeringen, die in mijn hoofd tot ware doemscenario’s uitgroeiden. Er werd juist de volgende dag een marathon in Nieuw-West gelopen – hoe vermeed ik de blokkades en bereikte ik op tijd het theater?
Stap voor stap plande ik mijn actie. Ik raadpleegde ANWB-Routeplanner én Routenet.nl. Zo had ik in mijn hoofd de dag al talloze malen doorleefd zonder dat ik één moment aan de optredens zélf had gedacht en was ik feitelijk in de slechts mogelijke conditie om dit allemaal de baas te kunnen: onuitgeslapen en gespannen.

In de auto, voor dat stoplicht op de Ceintuurbaan, zag ik opeens, in genadeloos licht, wat ik aan het doen was. Ik ontzegde mezelf op voorhand de niet geringe mogelijkheid dat alles gewoon soepel zou verlopen. Ik gunde me de kans niet op zorgeloosheid. In plaats van problemen fris en uitgerust tegemoet te treden indien ze zich voordeden, worstelde ik er van tevoren al flink mee, zodat ik niet eens de voldaanheid kon voelen die hun uitblijven veroorzaakte: daarvoor was ik te moe.
Verlichting of eindelijk een beetje gezond verstand? Het maakte niet uit, besloot ik. Hoofdzaak was dat de beren ontmaskerd waren. Goedmoedige bromberen bleken het te zijn die me voor niks bang hadden gemaakt met hun Tibetaanse keelzang.
Het verkeer legde me geen strobreed in de weg. Ik werd inderdaad klem gezet op de parkeerplaats, maar nog voordat de sigaret die ik gelaten was gaan roken op was kwam de bestuurder van de misdadige auto er al aan. Van de marathon zag ik nauwelijks een spoor. Een verwaaide controlepost aan de Sloterplas, een paar eenzame lopers in de motregen. De voorstelling was fijn – mijn stem deed het gewoon ondanks de verkoudheid die de voorafgaande nacht was komen opzetten, ik kende mijn teksten en er knapte weer eens geen snaar.
‘OOOHM,’ zongen de beren.

vrijdag 9 mei 2014

BIJVANGST


Rond deze tijd van het jaar, de tijd dat de wilde kastanjes bloeien en de bermen vol staan met fluitenkruid en mosterdzaad, vliegt mijn lief uit. Ze gaat dan met haar familie naar haar zuster in Spanje, dat is traditie. Evenzeer traditie is dat ik niet meega. De officiële reden daarvoor is dat ik me niet los kan maken van werkverplichtingen, zo midden in het muziekseizoen, maar de onderliggende oorzaak, die maakt dat ik ook geen poging doe om de agenda een beetje anders te arrangeren, is een andere: het schoonmoedersyndroom.
Daar zijn zoveel mopjes over dat ik niks hoef uit te leggen - het is een van de grootste clichés in de verhouding tussen man en vrouw. Een schoonmoeder is als een spiegel die de minder gunstige trekjes van je geliefde uitvergroot weergeeft, en dan ook nog eens sterk verouderd. Schoonvaders daarentegen lijken juist de leuke kanten te benadrukken: dat zijn over het algemeen joviale mannen met wie het goed borrelen is. Vreemd genoeg hoor je daar nooit grappen over.
Het is allemaal onzin natuurlijk, en als ik me achter deze voor de hand liggende redenen verschuil om niet mee te gaan is het eerder een gebrek aan ondernemingszin dat me drijft dan iets anders. Toch bevangt me iedere keer als ik mijn vriendin naar Schiphol breng en langs de gele en witte velden zoef een weemoedig gevoel van reislust. En tegen iedereen die het horen wil zeg ik: ‘Mijn vriendin gaat naar Spanje, maar ik mag niet mee.' Ik trek daarbij een spijtig gezicht. Mijn vriendin haast zich dan de ware toedracht te onthullen. Zij wijt mijn honkvastheid helemaal aan familieverhoudingen, ik stel dat bij door die concertagenda in het midden te gooien.
Dit jaar is die spijt nauwelijks geveinsd: ik zou er graag even uit willen, weg uit werk en weg uit Amsterdam, en het schoonmoedersyndroom boet aan kracht in als de dames erg oud worden - de stekeligheden slijten en mildheid en mededogen nemen schoorvoetend hun plaats in. Bovendien wordt me nu ook dat ritje naar Schiphol nog eens ontzegd door een generale repetitie. Alleen de sms’jes uit het Zuiden en de tabak van de taxfree zullen me nog een beetje het gevoel geven meegereisd te hebben.
Dat ik zelfs dat retourtje luchthaven dit jaar moet missen stemde me gisteren melancholiek. We noemen iets traditie maar het kan zomaar een jaar overslaan, en wie weet wat het volgende brengt? Ik liep het balkon op om naar de avondlucht te kijken. Een regengordijn viel ruisend neer, dikke druppels roffelden op de bladeren van de grote boom in de binnentuin. Ik zag dat die bladeren groter waren geworden terwijl ik even de andere kant had opgekeken, groter en groener. Een zoete geur hing in de lucht. Meiregen, dat was lang geleden! Of had ik de voorgaande jaren niet goed opgelet? Mijn humeur klaarde op. Ik mocht dan niet naar Spanje gaan en zelfs niet naar Schiphol, maar dit had ik dan toch maar: de uitbundige, aromatische regen van mei, gratis en voor niets, op een gewone donderdagavond. Mijn gedachten kwamen tot rust en herschikten zich tot de eenvoud van een tegeltjeswijsheid. We maken ons druk om gemiste kansen, maar wat we er allemaal voor in de plaats krijgen schatten we te weinig op waarde. Als we erin zouden slagen gelukkig te zijn met de bijvangst van ons streven was het bestaan een stuk eenvoudiger.

dinsdag 6 mei 2014

STIL

‘Een man met een pijp, ik mag dat graag zien. Is dat zeeschuim?’ riep de buurman van mijn broer over de picknicktafel heen.
‘Meerschuim,’ corrigeerde ik hem, terwijl ik het witte pijpje met de boterbloemgele steel even omhoog hield. Ik zag mezelf door zijn ogen zitten, rustig rokend op een overdekte schommelbank, in een zonnige tuin in suburbia. Geen strohoed op, maar verder helemaal een tafereel van Renoir of een andere impressionist. Even hoopte ik dat iemand een foto zou nemen, maar niemand maakte aanstalten en voor een zelfje was ik niet in de stemming.
Mijn zuster had gevraagd of ik in ‘een teruggetrokken periode’ was en ik had het volmondig ontkend. Ik had het gewoon te druk om veel op het internet te zitten. Want het was mijn afwezigheid op dat medium die haar tot die vraag had gebracht. Ik werd weer eens met mijn neus op het feit gedrukt dat de sociale media en het echte leven twee totaal verschillende dingen zijn. Niet zomaar verschillend, ze staan vaak lijnrecht tegenover elkaar. Als je door zorgen wordt gekweld zoek je afleiding en in het luchtige schijnleven online is die volop te vinden; als je een goede en intensieve periode doormaakt lijkt het virtuele leven in contrast daarmee flets en verflauwt je belangstelling voor posts, chats en blogs. Aanwezigheid op het net kan dus duiden op iets negatiefs en afwezigheid juist op iets positiefs. Schijn bedriegt hier meer nog dan elders.
In mijn geval was het een combinatie van de twee die mijn internetprofiel laag had gehouden. Ik had in het echte leven veel werk te doen en veel mensen om me heen, dus mijn speelkameraadjes op het web mochten even wachten. En ja, zorgen had ik ook wel. Maar anders dan bij degenen die hun sores vergeten met vrolijke plaatjes op smoelenboek leidt dat bij mij tot een verwijdering van de virtuele vogelkooi. Het gaat ze niks aan, denk ik dan, en onmiddellijk wordt er een levensgroot schrijversblok tussen mij en het scherm geschoven. Want ik wil schrijven over wat me werkelijk bezig houdt – kan ik dat niet, dan houd ik liever mijn mond.
De vraag van mijn zus had een gevoelige snaar getroffen en me na mijn volmondige ontkenning wérkelijk teruggetrokken gemaakt. Ik moest denken aan de verjaardagen vroeger bij mijn schoonfamilie, waar er altijd wel iemand was die tegen me zei: ‘Wat ben je stil’. Ik haatte dat. Natuurlijk hadden ze gelijk, maar als ze gemeend hadden me met die opmerking uit de tent te lokken of aan te moedigen mijn hart uit te storten kwamen ze bedrogen uit – ik klapte alleen nog verder dicht tot er nog slechts een oester over was die wachtte tot hij voldoende in de jenever was gedrenkt om zich weer te openen. De waarheid was en is dat ik een verlegen mens ben. Een andere waarheid is dat ik een ernstig mens ben: ik houd niet van gebabbel over ditjes en datjes en ben er slecht in. Ik schaam me voor mezelf als ik me de gemeenplaatsen hoor uitkramen die zoveel mensen zo gemakkelijk en zo sans gêne om zich heen verspreiden. Toch besef ik heel goed waarom ze dat doen en ik bewonder ze er zelfs om: ze effenen de weg naar elkaars hart. Liggen de rails van de clichés eenmaal goed verankerd dan kan de goederenwagon vol met echte uitwisseling eroverheen trekken zonder te blijven steken onderweg. Bij mij werkt het precies andersom: als ik met iemand een ernstig gesprek heb gevoerd en me bij hem of haar op mijn gemak voel, dan borrelen de babbels vanzelf op, als belletjes in de champagne. Mijn geest is een stille wijn die pas na ontkurkt te zijn langzaam gaat fermenteren en levendig wordt.
Daarom voelde ik me in de kliniek waar ik ooit verbleef in communicatief opzicht ook zo op mijn plaats. Daar begonnen we de dag met loodzware gesprekken en eindigden hem, moe van de therapieën en de zwarigheid, met heerlijke onzin. Die volgorde is mij lief.
Ik verontschuldig me bij iedereen die mijn aanwezigheid op het internet tekort vindt schieten dan ook hiermee: u kunt altijd bij mij terecht voor een diepgaand gesprek maar voor prietpraat moet ik u eerst beter kennen.


(Illustratie Vincent van Gogh)