vrijdag 8 november 2013

FANTOMEN


De schuurmachines van de schilders dreven mijn dromen op tot de pijngrens. Toen ik daar voorbij was schrok ik wakker. Ik wist met mijn verstand dat ik niet met een onhandelbare gitaar met touwtjes in plaats van snaren hoog op een wankele stellage zat, met beneden me een morrend en spottend publiek dat zich afvroeg wat ze in godsnaam te horen gingen krijgen, want mijn zingende collega en ik hadden geen idee, we stelden de eerste noten eindeloos uit.
Huiverend ontvluchtte ik mijn bed, schoot mijn kamerjas aan en ging koffie zetten. Een sigaret en Facebook brachten me weer waar ik gisteravond gebleven was, voor ik zó vredig ging slapen, dat ik blijkbaar weerloos was geweest tegen nachtelijke demonen; die hadden hun kans schoon gezien en me eens lekker te pakken genomen.
Ik weet in elk geval waar die dromen vandaan komen. Dat maakt het gemakkelijker om ze, eenmaal ontwaakt, af te schudden. Overmorgen is het grote concert, en blijkbaar keurt iets diep binnenin me het niet goed dat ik nog steeds welgemoed en vol vertrouwen rondloop, fluitend bijna. Het Calvinistische deel van mijn ziel veroordeelt dat ten strengste: hoogmoed en hovaardij! Terug in je hok, Van Spaendonck! Sidder en beef!

Gisterenmiddag las ik door de telefoon een column voor, voor RTV Oost. De programmamaker was op mijn blog Romantisch gestuit en wilde dat gebruiken voor een middag over Bloem. Ik kreeg de indruk dat hij bijna meer nog dan in de dichter geïnteresseerd was in zijn drankgebruik. Wat ik daarover schreef had hij mooi gevonden. Hij vertelde dat hij nog aan het uitzoeken was welk merk jenever Bloem precies dronk. Ik deed vrolijk mee en putte uit mijn oude repertoire. Daarin lagen verschillende anekdotes over de dichter en de drank zo voor het grijpen. Hilarische verhalen, als je ervan houdt.

Terwijl ik hier zit en de rillerigheid langzaam wegtrekt besef ik weer eens hoe goed het is dat mijn liaison met de fles voorbij is. Als ik gisteravond in een roes was gaan slapen had ik me nooit los kunnen rukken van mijn fantomen. In een doffe halfslaap zou ik vruchteloos geprobeerd hebben er weg van te dromen, tot het uiteindelijk niet meer ging en ik als een bevend hondje mijn klamme bed zou hebben ontvlucht, de staart tussen de benen, op weg naar een nieuwe hartversterking.

Het is november, maar het regent niet. En ook is mijn hart niet leeg. Bloem kan me wat.


(Illustratie: 'Mareridt', Nikolaj Abraham Abildgaard, 1800)

1 opmerking:

Daniël zei

Veel plezier met het grote concert!