dinsdag 29 oktober 2013

SPEULDERBOS


Om even uit te waaien en wat herfstkleuren te zien gingen we naar een kabouterhuisje op de Veluwe. Vier jaar geleden hadden we het ook al eens gehuurd en we hadden toen een legendarische herfstwandeling gemaakt, door een groot mistig bos waarin de stilte bijna tastbaar was. Mijn dochter verheugde zich op het weerzien maar ik waarschuwde haar dat het alleen maar kon tegenvallen: die nevels hadden het bos betoverd, en nu was het helder weer.
In hetzelfde restaurant als toen, een uitspanning noem je zoiets, aten we enorme stukken appeltaart met slagroom. ‘Noar de plee’ stond er op een bordje, en de wc’s waren toebedacht aan ‘keerls’ en ‘deerns’. Je moet daar tegen kunnen, maar ik ben er wel aan gewend. Voorbij de stadsgrens doet de horeca nog graag leuk.
Het pad dat het bos in leidde splitste zich meteen in tweeën. Mijn dochter herkende die V-splitsing, en wist nog dat we destijds via die andere poot waren teruggekomen. Enigszins plechtig betraden we het woud. Al gauw liepen we door reusachtige rode zalen met pilaren vol elfenbankjes. Het was er stil. Niet mysterieus stil zoals toen, maar toch stiller dan we in lange tijd hadden meegemaakt. We herkenden de boomstronken die door een beeldhouwer waren gekerfd in de vorm van een krekel, een duizendpoot en een scarabee. We passeerden drie kamelenbulten en wisten dat de met dorre bladeren bedekte aarde daar prehistorische grafheuvels verborg. Na anderhalve kilometer kwamen we bij een soort flauwe kloof: het Solse Gat. Er was een picknicktafel. Een rijtuig met een vierspan zwarte paarden stond ernaast geparkeerd. De hoofdstellen van de dampende beesten flonkerden in de zon. Hier was volgens de legende een verzonken abdij geweest. Voor verzwolgen kloosters hoe je dus niet naar Bretagne - met een beetje fantasie zagen we het spookgebouw, waar liederlijke monniken de toorn van God hadden opgewekt, uit het vennetje op de bodem oprijzen, omgeven door de Witte Wieven die hier volgens een ander volksverhaal huisden. We banjerden een tijd rond door het rossige bladertapijt en namen foto’s van elkaar. Het warme licht en de intense kleuren van de oktobermiddag bleken op het digitale schermpje niet te vangen. Het gevoel van ruimte, stilte en vrijheid al helemaal niet.
Toen we al ver waren gelopen en aan de terugtocht moesten denken namen we een reeks intuïtieve beslissingen. Hier links, hier een beetje rechts afbuigen. Terug naar die hoge bomen. Meer naar links. Hier een doorsteekje maken. Zo moeten we ongeveer goed uitkomen. En verdomd, we kwamen op exact hetzelfde punt uit als vier jaar geleden, bij die V-splitsing. Blijkbaar was ons wandelgedrag erg voorspelbaar geweest, en had het een kopie van onze eerdere dwaaltocht opgeleverd.
Ik vroeg aan mijn dochter of ze niet teleurgesteld was. Nee, lachte ze, het was anders geweest natuurlijk, maar net zo mooi.


(Illustratie: Jean Dulieu)

vrijdag 25 oktober 2013

AQUARIUM


Ik leef in een aquarium. Ze gaan mijn balkons en ramen opknappen, meldde de woningbouwvereniging. Een week later dan gepland kwamen de stellages. Die hadden een tijd lang geen enkele andere functie dan mij af te schermen van de herfst buiten – de gordijnen van groen plastic wapperden in de wind en de regen kletterde er gezellig tegenaan. Maar de eerste mannen verschenen pas een week na de constructie. Nu en dan liep er een langs, morrelde wat aan een raam, schuurde een stukje, en verdween weer naar de bouwkeet. Soms hoorde je ze ’s ochtends vroeg de klus evalueren, een uur lang praten, en dan was het weer tijd voor koffie. Hier en daar verdween een kozijn om een gapend gat achter te laten. Ik vraag me af of deze mannen betaald worden per uur of dat er een eenheidsprijs is voor het karwei. In beide gevallen snap ik trouwens niets van het lakse tempo. Klagen doe ik ondertussen niet echt, want ik had op gek makend schuren en boren gerekend, en de herrie valt reuze mee. Maar dat aquarium gaat me wel benauwen.

Juist nu het herfstvakantie is trekt het werk ietsjes aan. Ook dat snap ik niet. Gisterenmorgen om acht uur werd ik wakker doordat er een silhouet achter mijn glas-in-lood-raampje bezig was, er klonk zacht een radio. Ik was de man dankbaar, want hij doorbrak een droom waarin ik thuis in Geuzenveld een huisconcert gaf met mijn zoon. Mijn moeder deelde koekjes rond. Mijn vriendin was te laat. Ik kende mijn teksten niet en moest een liedje improviseren. Mijn vader zat op de eerste rij en keek sceptisch toe. Van alle huizen waar ik gewoond heb droom ik verreweg het meest van dat in Geuzenveld. Vaak betrek ik het opnieuw, als volwassen man, en meen er geluk te vinden. Maar steeds gaat er iets mis.
Toen ik na een uurtje of wat achter het scherm naar buiten ging zag ik dat er een prachtige dag gaande was. Vlammende bomen, roerloos tegen een strak blauwe lucht. Ik wandelde een eind en streek toen neer op het terrasje van Starbucks in de Beethovenstraat. Verwonderd keek ik om me heen. Frisse jonge mensen met laptops, gekleed in stemmige merkkledij, veel beige en licht bruin. Uit een speaker klonk zachte jazz, ik herkende de geknepen trompet van Miles Davis. Ik voelde me plotseling ver van huis. Dit had overal op de wereld kunnen zijn, niets herinnerde me eraan dat ik in mijn eigen buurt zat in plaats van in New York of Berlijn. Het was, met al die stralende herfsttinten en dat rode baksteen, het decor van een film, een romantische komedie.
Julia Roberts verscheen met een beige kinderwagen. Voorin het handvat zat een uitsparing, waarschijnlijk bedoeld voor de zuigfles van de baby, maar er stak een beker cappuccino in. Ze zei tegen een paar meisjes: ‘Passen jullie even op? Het is toch wel veilig hè?’ en verdween zonder op antwoord te wachten naar binnen om een croissantje te kopen. De meisjes moesten het handvat vastgrijpen want de kinderwagen begon onmiddellijk de hellende straat af te rollen, richting tram en auto’s. Niemand vond het gek. Ik wel.
Ik dwong mezelf in de warme zon te blijven zitten en mijn meegebrachte krant te lezen, een lokale krant, Het Parool. De koffie had een branderige smaak en de melk schuimde lang niet zo mooi als in mijn vertrouwde café aan de overkant. Toen ik opstond en met tegenzin weer naar mijn aquarium op drie hoog terugliep herinnerde ik me mijn droom weer en dacht aan mijn ouderlijk huis in Geuzenveld.

Het was een poppenhuisje geweest maar het had vele dimensies. We hebben er maar negen jaar gewoond en ik had er drie verschillende kamers. Toch gaf het me een gevoel van tijdloze stabiliteit. Het stapelbed dat ik met mijn zusje deelde, waarin je op slapeloze zomeravonden de shuttles van de badmintonnende grote mensen op het grasveld kon horen zoeven terwijl de geur van de ligusterhaag naar binnen woei, de door mij bewoonde helft van mijn vaders studeerkamer waar mijn aquaria en jampotjes met krioelende slootbeestjes de vensterbank bevolkten en het boekenplankje boven mijn bed gevuld was met Heimans en Thijsse, Karl May, Tarzan en Biggles, de vers getimmerde zolderkamer waarin mijn legers van airfix-soldaatjes in bataljons op het gespikkelde zeil stonden opgesteld en mijn eerste gitaar fier tegen een kale muur leunde, - ik sliep er maar kort maar ik was er thuis.
Het huis dat ik nu al zo’n vijfentwintig jaar het mijne noem, bedacht ik terwijl ik omhoog keek naar de steigers die de gevel aan het zicht onttrokken, voelt na al die tijd nog steeds als een tijdelijk onderkomen op weg naar iets anders. Vroeg of laat moet ik het weer verlaten. Ik heb het te leen en maak het me er gemakkelijk, maar helemaal vertrouwd, helemaal van mij zal het nooit worden.
In mijn dromen woon ik nog steeds in Geuzenveld.



dinsdag 22 oktober 2013

SINT FRANS

Iemand zei dat mijn baard zo lang werd, ik leek Sinterklaas wel. Wat vond ik eigenlijk van die kwestie? Ik wilde er niks van vinden en zei dat ook, maar er sloop toch een beginnende irritatie in mijn laconiek bedoelde antwoord.
De volgende dag in het café stonden de kranten vol met opinies over de heisa rond het kinderfeest. Serieuze, ernstige kranten, let wel. Wat ik eigenlijk dacht was: zijn we nu met zijn allen compleet krankzinnig aan het worden? Dit zijn de overprikkelde uitwassen van een dolgedraaide democratie. Dit zijn symptomen van decadentie, zeg maar gerust de maden van een ingezette ontbinding. De ondergang van het Westen is nu niet ver meer. In plaats van ons druk te maken om hemeltergende misstanden alom, slavernij in het Verre en dreigende genocide in het Midden-Oosten, schieten we op een kinderpartijtje. Is het onmacht? Als je niet in staat bent de ellende in de wereld onder ogen te zien, of je machteloos voelt tegenover de echte problemen van onze tijd kun je volgens mij nog beter in je eigen ziel gaan staren, en proberen zelf althans een beter mens te worden. Dan doe je nog iets constructiefs.
Ik verliet het café en probeerde aan iets anders te denken. Het was zo fijn om me niet met de Zwarte Piet-kwestie te bemoeien, dat wilde ik graag zo houden. Maar ik kon er niks aan doen. Er doken zinnen op, brokstukken van redeneringen verschenen, aarzelend vormde zich een mening. Ik besloot die voor me zelf te houden en voor de buitenwereld mijn Socratisch gezicht te bewaren: ik weet niets, maar weet dát tenminste. Ik ging zitten op een bankje in het park. Het weer was zacht, de bomen waren geel. Ik kreeg plotseling trek in paddestoelen en even verdrongen recepten de kringetjes draaiende overwegingen rond de Sint. Veel knoflook en peterselie. Toen keek ik naar de vogels die aasden op mijn koffiebroodje en pikte er eentje uit, een brutaal kauwtje, om toehoorder te zijn van mijn Opinie in wording.
‘Kijk, zwarte kanariepiet, volgens mij zit het zo,’ zei ik.
Vervolgens hield ik een lange tirade over tradities. Ik vertelde het beest over kwaadaardige tradities, het wurgen van hazewindhonden, het martelen van stieren, het doodknuppelen van katten. En ik zei dat het goed was dat die afgeschaft waren.
‘Maar het wezen van tradities is nu juist,’ vervolgde ik terwijl ik me meer en meer als Sint Franciscus van Assisi voelde, ‘dat ze niet in onze tijd passen. Ze zijn los komen te staan van hun oorsprong. Versteende resten van vroeger. Niemand in Leiden voelt nog opluchting omdat de Spanjool er vierhonderd jaar geleden werd weggejaagd. Toch eten ze daar nog elk jaar stamppot, of wit brood, daar wil ik vanaf zijn, om dat te gedenken. Dat is zoals het is. Als er iemand opstaat om te klagen en zegt dat het volkoren brood moet zijn, want dat is gezonder, valt het hele bouwwerk in elkaar. Aan tradities moet je niet morrelen. Dat maakt slapende honden wakker die beter hun muil zouden kunnen houden. Dan kun je ze beter afschaffen, die tradities, want zin hebben ze niet meer.
‘Zo is het ook met Sinterklaas. Je kunt die pieten wel groen of geel maken, maar dat lost niks op, want in ons collectieve hoofd blijven ze zwart. Sint en Piet zijn sprookjesfiguren, een soort Hollandse archetypen, en die zijn in wezen onveranderlijk. De oude heilige met zijn gekleurde ondergeschikten blijft in welke aangepaste vorm dan ook het symbool van een machtsverhouding die bij een ander tijdperk hoort. Tenminste, dat hoop ik, dat van dat andere tijdperk.
'En bovendien, vogeltje, doodmoe word je van dat eeuwige bijstellen en censureren van onze cultuur. Het is schrijven op water. De fouten van het verleden zijn die van het verleden. Je kunt de zichtbare resten ervan beter laten staan, als blijvende waarschuwing. Dat wegpoetsen doet me altijd denken aan die beroemde foto, een groepsportret van de Russische top, waarvan de uit de gratie gevallen Trotski is verwijderd. Geschiedvervalsing. Wij wassen onze handen graag in onschuld, terwijl we tegelijkertijd het onschuldige plezier van de kinderen bederven.
'Heus, van mij mogen ze Sinterklaas afschaffen, en dan dat verschrikkelijke vreetfeest Kerstmis er maar meteen bij. Weg met die troep! Maar voor die kindertjes is dat natuurlijk niet zo leuk.’
Het kauwtje zei niks, hoewel kauwtjes volgens mijn dochter heel goed kunnen spreken. Hij keek me slim aan met zijn gele kraaloogjes. Maar zijn blik was niet zozeer op mijn orakelende mond gericht, als wel op mijn handen. Ik plukte wat van mijn koffiebroodje en strooide dat gul op de grond. Het beest hipte erop af en begon gretig te pikken.

vrijdag 18 oktober 2013

GELUK


Gisteren was de eerste repetitie voor het grote evenement in de Meervaart, dat me deze dagen bezig houdt, en mijn hoofd en mijn hart zijn vol indrukken. Sommige wil ik voor mezelf houden, andere staan te dringen om gedeeld te worden. Soms stel ik me wel eens voor hoe merkwaardig het voor een nietsvermoedende vreemde moet zijn om per ongeluk in dit blog terecht te komen. Ik schrijf lang niet altijd voor publiek, vaak voor mezelf. Iets exhibitionistisch heeft dat wel. Maar niemand is verplicht dit te lezen, en kwaad doe ik er niet mee, geloof ik toch.
Dus waarom zou ik u, deels bekende, deels schimmige lezer van deze pagina, niet vertellen over de intense geluksgevoelens die ik gisteren ervoer, op een paar onverwachte momenten? Ik speelde een lastige gitaarpassage en zag mijn zoon, een boom van een kerel, dezelfde, ooit door mij bedachte passage spelen, met een geluid uit een toverdoosje dat ik nooit zou kunnen verzinnen. Ik hoorde de zangeres, Leonie, die als eerstejaars conservatoriumstudente bij ons thuis over de vloer kwam en nu groot geworden is, mijn weemoed bezingen, die terwijl ze zong geheel die van haarzelf werd: want dat doen ware artiesten, ze maakte het haar liedje. Mijn oude gitaarmakker Jan, die mij wegwijs maakte op mijn eerste gitaar en met wie ik in Geuzenveld Beatleliedjes speelde, stond daar als de eeuwig jonge rocker die hij is, en zong een tekst van mijn boezemvriend Robert. Over Slotermeer, over vroeger. Onvergetelijke ogenblikken.

Met die weemoed is wel iets vreemds. Op het moment dat je er over gaat schrijven gaat hij een eigen leven leiden, zingt hij zich los van de aanleiding. En daarmee wordt hij omgezet in kunst en verdwijnt langzamerhand uit het echte leven. Verdampt, iedere keer als je hem al zingende herleeft, een beetje meer - tot hij alleen nog in woorden bestaat. In de werkelijkheid zijn de herinneringen die in zo’n liedje gebruikt werden dan waardeloos geworden, als katalysator van jeugdsentiment. Dat jeugdsentiment duikt heus wel weer op, maar op andere plaatsen en opgeroepen door andere, onverwachte beelden.
Ik heb al die liedjes over Geuzenveld en Slotermeer ooit gemaakt uit zuivere nostalgie. Het gevoel dat ik daarbij had bestaat niet meer. Het is opgeslokt door de noten en daarmee geabstraheerd, hoe concreet de snaren van een gitaar ook zijn. Nieuw-West is werk geworden.
Dat klinkt cynisch, maar ik zou het ook heel anders kunnen zeggen: ooit, tien en meer jaar geleden, waren de westelijke tuinsteden van Amsterdam vooral een droom – het geïdealiseerde sprookjesland van mijn jeugd. Ik zong er wel over, maar zong eigenlijk over mezelf en over vroeger. Mijn liedjes waren als verkleurde foto’s uit een familiealbum. Nu ik alweer jaren een soort stadstroubadour van de nieuwbouwwijk ben is die voor mij een levende werkelijkheid geworden: ik kom er bijna wekelijks en ben vertrouwd met de kleuren die de buurt nu heeft, schel, warm of grauw. Daarmee ben ik feitelijk meer bevoegd om erover te zingen dan toen ik begon, hoewel toen de nood hoger was: urgentie wordt vaak geboren uit afstand.

Hoe dan ook, vroeger en nu kwamen gisteren op harmonieuze wijze samen, en alle puzzelstukjes van mijn leven pasten voor de verandering eens precies. Soms gleden ze vanzelf in hun vorm, soms moest ik wel even wrikken voor ze op hun plek zaten. Maar het resultaat was hartverwarmend. Ik keek er even naar, als van een afstand, en was, denk ik nu achteraf, gelukkig. Op dat moment dacht ik eigenlijk helemaal niets. Ik was te druk met de snaren van mijn gitaar en de woorden van de liedjes om me ergens over te verbazen.

dinsdag 15 oktober 2013

ROER


Op tien november moeten er tien mensen samen op een toneel staan en mijn muziek spelen. Mensen die elkaar nu nog niet kennen en uit allerlei muzikale disciplines komen. Ieder met zijn eigen drukke agenda, waarin alleen deze datum en die van de paar repetities die we hebben elkaar overlappen. Wie in de zaal zit, die middag, zal dat hopelijk niet merken, maar zoiets gaat niet vanzelf. Het kost heel veel voorbereiding en organisatie.
Voor organisator ben ik niet in de wieg gelegd. Ik kan het wel, omdat ik ondanks de schijn van wijsgerige berusting eigenlijk een vrij secuur mens ben, bijna een controlefreak zelfs, maar het kost me slapeloze nachten. Ik stel me levendig voor wat er allemaal mis kan gaan en probeer dat met noodscenario’s te ondervangen. Ik voel me voor al die mensen verantwoordelijk en kan niet denken: ze zijn volwassen en professioneel, laat maar aan hen over, komt wel goed. Ik zit er bovenop en kan het niet loslaten. Zo leef ik al half in de toekomst, terwijl ik met mijn kont in het hier en nu zou moeten zitten.

Twee jaar geleden wist ik zeker dat ik klaar was met al dit soort ambitieuze zaken, en dat ik me zo goed en zo kwaad als dat ging zou wijden aan een contemplatief leven. Het bleek een misvatting – de stroom van het leven besloot nog een paar watervalletjes mee te pikken en ik had maar te volgen. Nu probeer ik als roerganger rustig te blijven te midden van het kolkende water om me heen. Maar o, wat is dat moeilijk! Niks geen pijpje roken en mijmerend naar de golven staren.
Een paar dagen geleden kreeg ik een waarschuwing. Een kunstenaar die ik ken heeft een hartinfarct gehad. De spanning van het openbare kunstleven was hem te veel geworden. Je zag van buiten niks aan hem, want hij lijkt de rust zelve, een ware Zenmeester zelfs die hele Japanse theeceremonies verricht zonder een drupje te morsen, maar achter die filosofenbaard ziedde het. Hij wil nu, als de komende exposities zijn beëindigd, net als vroeger voor zichzelf kunst gaan maken, achter de gesloten deuren van zijn atelier. Het nieuws deed me weer ernstig twijfelen aan de juistheid van mijn eigen koers. Ik word duizelig in al die stroomversnellingen, houd met moeite het roer recht en dreig wel eens overboord te vallen. Kon ik niet beter aan wal blijven?

Maar weet u wat het is, als alles goed gaat en op zijn plek valt, en we staan daar eindelijk op dat podium en maken samen muziek alsof we nooit anders gedaan hebben, als een echt bandje, dan zijn al die zorgen en die jachtige dagen en slapeloze nachten vergeten, leert mijn ervaring. Dan val ik eindelijk weer samen met het moment en leef ik in een glorieus nu. Het eeuwige, schitterende, vloeiende nu dat muziek heet, dat inzet als de dirigent zijn stokje heft of de drummer zijn vier tellen vooraf geeft. En daar doe ik het voor. Nog steeds en ondanks alles.

(Erbij zijn op 10 november? Bestel nu uw kaarten op www.meervaart.nl)

vrijdag 11 oktober 2013

ROMANTISCH

Weemoed is een fijn sentiment. Bitterzoet. Tenminste, als je jong bent. Wanneer je een ‘zekere leeftijd’ hebt bereikt, zoals de Fransen dat zo kies zeggen, en de massa tijd die voor je ligt kleiner is dan die achter je en bovendien steeds sneller lijkt te slinken, wordt het alsmaar bitterder, tot het zoetje alleen nog ergens achter op de tong is te proeven.
Vroeger hield ik van de herfst. Nu niet meer. Ik probeer te zien wat er mooi aan is, die kleuren van de vuurdoorn en de kardinaalsmuts enzo, en zie dat ook wel, maar het genot blijft beperkt tot een streling van de oogzenuw. Voorbij is het vermogen om er via een alchimistisch proces een soort geluksgevoel uit te destilleren.
Wat echter onveranderd is gebleven is de invloed die het seizoen van de vallende bladeren op mijn gemoedsrust heeft. Voorbeeld: ik loop over straat en probeer te kijken naar dat rood van die kardinaalsmutsen, maar onderwijl word ik bestormd door levendige herinneringen, zo levendig, dat ik eigenlijk in twee tijden tegelijk loop. Ik kan ze niet afschudden, ze komen steeds terug. Erin zwelgen lukt me ook niet meer, zoals vroeger, want wat ik daar herbeleef bevalt me maar matig. Ik zie een turbulent, drankzuchtig, uit het lood geslagen leven, waarin ik als speelbal van stemmingswisselingen, driften, lusten, angsten en verlangens hulpeloos de goede richting zocht. Dat is de zwarte bril die het seizoen me opzet, want evengoed zou ik me dat leven als rijk, vol en kleurig kunnen herinneren, het is maar net hoe je het bekijkt. Ik probeer mijn blik nog wel die positieve kant op te draaien, maar dat is moeilijk: het zicht wordt ernstig belemmerd door wolken en de vroeg inzettende duisternis.

Ooit las ik met instemming de vele gedichten die J. C. Bloem aan het najaar wijdde. U kent ze wel, althans de van hun context los gezongen regels van het standaardrepertoire: ‘Van het najaar keren weer de schone dagen…’ en: ‘Het regent, en het is november…’
Ik vond ze toen romantisch, die verzen, net zo romantisch als ik het vond dat Bloem één à twee flessen jenever per dag dronk. Nu kan ik de woorden niet anders dan letterlijk nemen, en wat ik daar lees bevalt me niet - het verontrust me. Ik heb medelijden met de dichter omdat hij zoveel jajem nodig had om het leven aan te kunnen, en vind daar niets romantisch meer aan. Het enige ‘romantische’ schuilt in de manier, bloemrijk en zangerig, waarop hij die zwarte sentimenten verwoordde. Dat is het zoet waarmee hij zich probeerde te verzetten tegen de opdringerige bitterheid. Voor mij is het niet meer genoeg: zijn Verzamelde gedichten, die ik vroeger bij de snorrende kachel las, me verlustigend in melancholie terwijl ik glimlachend naar de regen luisterde en mijn glas nog eens volschonk, laat ik nu maar liever ongeopend in de kast.
Kunst maak je vooral voor anderen, denk ik wel eens. Ik heb vroeger van Bloems ellende genoten, omdat het de mijne niet was. Nu komt het allemaal te dicht bij, wat ik daar lees. Het herinnert me te veel aan een voorbije periode in mijn leven waarin ik net als hij mijn angst en onmacht smoorde in alcohol en mooie woorden.
Smoren doe ik niet meer, en ik vind verloedering en verval nu vooral deprimerend en naar. Het is heus zo leuk niet, dat alles voorbijgaat en uiteindelijk dood moet, of vindt u soms van wel? Geen versje of liedje kan dat vergoelijken.
Ik ben blij dat ik geen romanticus meer ben, maar dit seizoen biedt weinig alternatieven: de boeddhistische gelijkmoedigheid die ik nastreef ligt zwaar onder vuur nu de vuurdoorn rood kleurt.

dinsdag 8 oktober 2013

SLOTEN


‘Ik geloof dat jij veel beter met spanning omgaat dan ik. Jij hebt toch ook soms momenten dat alles je te veel wordt. En dan heb je dit.’
‘Ja. Iets meer naar links.’
‘Ik bedoel… jij hebt ook sociale spanningen. Laatst nog…’
‘Naar links! Er staat te veel druk op.’
‘Hm. Laat het me toch op mijn manier doen.’
‘Ja maar straks breekt hij. Hij moet er recht in.’
‘Zo dan?’
‘Ja. Ga door.’
‘Wat ik wilde zeggen, jij gaat dan naar buiten en aan de slag, en zo reageer je dat af.’
‘Dat helpt wel, ja. Wacht even, ik val bijna in de sloot.’
‘Ik heb dat wel met flink muziek maken met andere mensen. Dat ontspant me, trekt me uit mezelf en pept me op.’
‘Begin dan een bandje! Voorzichtig nu, ja, we zijn er bijna.’
‘Maar dat is de pest als je beroeps bent. Ik ken alleen muzikanten die voor geld spelen, en die gaan niet voor de lol een beetje muziek maken, als er geen concert aan vast zit.’
‘Heb je het dan wel eens geprobeerd? Nee toch? Jij vult alleen maar in wat je zelf verwacht. Ja daar komt-ie. We zijn er!’
De zaag schoot soepel door de laatste witte nerven heen. De boom brak. We trokken de zwarte, slijmerige stam uit de sloot en sleepten hem de kant op.
De laatste nevels boven het weiland kleurden goud in de doorbrekende zon.
‘Pas op, ga niet op de zaag staan!' zei mijn vriendin.
Ik stapte met een wijde boog om het scherp getande instrument heen, dat gevaarlijk lag te blinken in het natte gras.
’s Avonds bij het pianospelen merkte ik dat ik mijn pols geforceerd had. Het voelde als een muisarm.
‘Watje,’ dacht ik.


zaterdag 5 oktober 2013

ERWINDAG


5 October 2007

Het vliegtuig had de Schrijver tijdelijk thuisgebracht,
maar zijn CX stond ver weg in een opslagloods.
Ik heb hem er naartoe gereden, en daarna
op ’t pennenlikken van de ambtenaar gewacht.

Uiteindelijk in zijn huis boven de trambaan-laan
dronken we iets, en heb ik hem gelukgewenst.
Hij was het voor het eerst in al die tijd vergeten:
‘Ach! Erwindag!’ Hij keek me stomverwonderd aan.

Al die jaren sedert ‘72
had hij die dag gepast in weemoed doorgebracht:
een weemoed die door drank en dochter werd verzacht.

Het weer was bijna goed: misschien al iets te koud.
Hoe vierden we dit mythische, beladen uur?
Hij lachte slim: hij had nog wat in de frituur.

Voor G.M.

vrijdag 4 oktober 2013

GEZIEN


Tegenover het terras waren ze bezig met de trambaan. Er scheen een vriendelijk oktoberzonnetje en ik keek met belangstelling naar de werkzaamheden, die door nijvere mannen in oranje plastic werden verricht vanuit een heel wagenpark van dril- en graafauto’s: twee grote legergroene waarop VRIJBLOED stond, een kleinere gele en een kittig oranje dingetje met een knipperbol bovenop. De herrie was aanzienlijk.
Er stopte een wit bestelbusje waaruit twee vrouwen kwamen met microfoonhengel en camera. Ik keek om of ik Hans Teeuwen ergens zag, maar die was er vandaag niet. Toen ik me weer terugdraaide staarde ik recht in een microfoon, met daarboven een fris meisjesgezicht, onopgemaakt.
‘Zit u lekker van uw kopje koffie te genieten meneer?’
Ik beaamde dat. Ze vroeg of ik geen last had van het lawaai. Ik ontkende dat. Ze zijn de stad blijkbaar winterklaar aan het maken, zei ik, want overal zijn wegen afgesloten. Ze vroeg of ik in de buurt woonde. Daarna zoomde de camera in op mijn half opgedronken glas koffie. De microfoon werd weggehaald. Het gezicht van het meisje ontspande.
‘Waar is het voor?’ vroeg ik, geroutineerd. ‘AT5,’ zei ze. ‘Het Verkeer. Komt elke dag voorbij de komende week, maar u kunt het ook op onze website zien.’ Ze groette vriendelijk en de vrouwen verdwenen weer in hun fout geparkeerde busje.

Ik trok vergenoegd aan mijn pijp. In roemruchtere dagen ben ik naar schatting een dozijn keren op tv geweest, de lokale zenders niet meegerekend. Maar dat was als beloning voor mijn ambitieuze streven en ging gepaard met bloed, zweet en tranen. Dit soort optredentjes, die bijna iedereen tegenwoordig wel eens meemaakt met zoveel tv om ons heen, zijn natuurlijk van een ander kaliber. Strikt genomen tellen ze niet.
Het is me een paar keer eerder overkomen dat ik werd uitverkoren om de stem van de man in de straat te zijn. Ik heb ooit tijdens een folkfestival in Vlaanderen voor de Belgische televisie mijn ongezouten commentaar op Laïs (de meidengroep, niet de chips) gegeven, wat gretig opgepikt werd. En wat deed een Hollander, een Amsterdammer nog wel, zover van huis, helemaal in het West-Vlaamse Deerlijk? Kwam ik echt speciaal voor de muziek? Mijn internationale roem verspreidde zich daarna snel. In datzelfde topjaar 2007 werd ik in de van Baerlestraat staande gehouden door een ploeg van de BBC, die me vroegen wat ik dacht van de overname van ABN-AMRO door The Royal Bank of Scotland, toen een hot item. De adrenaline deed me op de juiste Engelse woorden komen en ik zei dat ik het wel spijtig vond dat een zo typisch Nederlandse traditie in vreemde handen belandde. Wat natuurlijk idioot was, want de hele kwestie kon me geen zak schelen. Maar ’s avonds zag ik me trots terug op het Nine O’Clock News: my finest hour. Een groep Japanners die me in het Anne Frankjaar 1995 voor de camera wilden hebben verwees ik naar een ander slachtoffer. Ik voelde me niet bekwaam om namens mijn landgenoten daar iets over te zeggen.
Terwijl ik me deze voorvallen met plezier herinnerde besefte ik dat het, voor de bevrediging van de eigen ijdelheid, eigenlijk helemaal niks uitmaakt of je zomaar op tv komt of als bevestiging van je professionele status. Sterker nog, ik vind die snapshots leuker, die kan ik zonder kromme tenen terugzien. Zo leerde ik iets over mezelf dat waarschijnlijk zo algemeen is dat ik het wel met u wil delen. Ik wil in de eerste plaats als méns gezien worden, en de muziek, althans het podiumaspect daarvan, is niet meer dan een middel daartoe. Deze onvoorbereide instantaneetjes zijn als een vrolijke, onbezorgde toegift.

(te bekijken op site van AT5, Werkzaamheden aan de weg, Roelofhartplein)

dinsdag 1 oktober 2013

LAZARUS


Ik werk als pianist en dirigent in de kerk, hoewel ik op milde dagen agnost ben en op principiëlere momenten fel atheïst. Dat ze daar in het godshuis een adder aan hun borst koesteren houd ik uit schaamte verborgen. Het ideologische en politieke bolwerk dat de kerk wereldwijd is zou ik het liefst steen voor steen slopen, maar tegenover de praktijk van alle dag kan ik niet volharden in mijn harde stellingname – het zijn allemaal integere mensen hier aan de basis van het instituut, die het goede willen en voor wie het begrip naastenliefde nog echt iets betekent, ik kan daar niet ironisch over doen.
Afgelopen zondag, tijdens het lied Breng ons naar huis, op de melodie van Sloop John B van The Beach Boys, kwam er een man het altaar op lopen. Verward, vermagerd, een junk zo te zien, op sterven na dood. Het thema van de dienst was de opwekking van Lazarus, dus dat kwam mooi uit. Hij werd door de priester met zachte hand naar zijn bankje teruggeleid.
Toen ik even later naar mijn auto liep kwam hij op me af. Hij gaf me een beverige hand. Hij had zachte bruine ogen, hondenogen, en sprak met nauwelijks hoorbare stem, hees en wankel. Blijkbaar was hij hard aan een fix toe, maar tot mijn verbazing vroeg hij niet om geld.
‘Ik kom uit Geuzenveld,’ zei hij. ‘Waar ben ik hier?’
‘Ver van huis,' antwoordde ik verrast. 'Dit is de Watergraafsmeer.’
Hij keek me hulpeloos aan, maar vroeg niks.
‘Ik kom ook uit Geuzenveld,’ zei ik. Ik besloot even tijd te nemen voor het gesprekje. ‘Welke straat heb je gewoond?’
‘Daam van Harenstraat.’
Dat was vlak bij mij vroeger. Om de hoek.
’Bij de paarden.’
Ik wist meteen waar hij het over had – de manege op het Geuzeneiland, later Kindereiland herdoopt.
‘Weet je hoe oud ik ben?’ vroeg hij. Hij antwoordde zelf: ‘Drieënvijftig.’ Of hij daar trots op was of dat het hem bang maakte kon ik niet zien. Ik probeerde te berekenen welke mensen we dan allebei zouden kennen, maar hij greep naar zijn oor. ‘Hé, jij hebt ook een ringetje,’ zei hij. ‘Het mijne is nep hoor.’ Het was inderdaad fel rood, van plastic zo te zien.
Ik wilde het onderwerp niet zo gauw verlaten en deed nog een poging. ‘Ik kom uit de Willem van Hembyzestraat, we waren praktisch buren.’
Hij knikte vaag.
‘En later heb ik in de Kinkerstraat gewoond, en de Witte de Withstraat,’ zei hij, alsof hij een lesje opzegde.
Ik keek hem nog eens aan. Zijn hoofd was slecht getrimd. Misschien ontluisd. Er zat hard slijm in zijn mondhoek. Ik vroeg me af of ik hem een lift naar Geuzenveld moest aanbieden, naar huis. Maar hij draaide zich al om, ging zitten op het trapportaal van de kerk en begon een shagje te draaien.
Ik stapte mijn auto in, stak een sigaret op, keek naar de helderblauwe hemel en aarzelde nog even voor ik de motor startte.