zondag 24 maart 2013

BEEST


Voor mijn zevenenvijftigste verjaardag kreeg ik van mijn dochter een nieuw portret. U ziet het hierboven. Het vorige is gemaakt toen ik tweeënvijftig was en de wat bolle kop van iemand die flink in de wijn hapt was aan een update toe. De nieuwe Rookzanger toont een ascetischer versie van mezelf. De krachtige lineatuur van pen, penseel en Oost-Indische inkt versterkt die indruk.
Het is een kracht waarin ik mezelf op dit moment niet erg kan herkennen, helaas. Mijn gevoeligheid voor het weer is de regelmatige lezer van deze kolommen wel bekend. Misschien kan een empatische volger zich voorstellen hoe ik me bij de huidige, extreme omstandigheden voel. Maartangst? Laat dat 'maart' maar gerust weg. Toen die poolwind maar bleef waaien werd wat eerst nog een gevoel van ongemakkelijkheid was langzaam bijgevijld tot een aan paniek grenzende spanning. Was mijn oma maar geen zenuwpatiënte geweest, zoals dat toen werd genoemd: het is allemaal genetisch bepaald, moet u weten. Mijn oma moest van haar zenuwarts, de bekende paragnost Croiset, elke dag in de namiddag een paar borrels nemen, en ze kreeg tevens het advies om te gaan roken. Inderdaad zijn er foto's waarop ze, zichtbaar onwennig, een sigaret in haar hand heeft. Noch het roken, noch de alcohol sloeg aan. Het bleef bij een gril. Zenuwlijder zou ze haar hele leven blijven.
Waar is de arts die mij borrel en tabak voorschrijft? Ik moest het zaterdag, toen mijn yogaoefeningen niet meer baatten en ik er niettemin op uit moest om in Zaandam een concert bij te wonen, doen met wat kleuterpilletjes van Valdispert. Mijn echte grotemensenpillen, bestemd voor noodgevallen, waren al een tijdje op. Ik had in een vlaag van overmoed besloten dat ik die niet meer hoefde bijbestellen. Het ging immers zo goed? Nu betreurde ik dat onzinnige besluit, dat van weinig zelfkennis blijk gaf.
Enfin, ik redde het concert met een beetje hulp en was er heimelijk trots op dat ik ook dit evenement weer niet had hoeven afzeggen, zoals ik vroeger, in mijn dranktijd, bij talloze gelegenheden verstek had moeten laten gaan.
Bij mijn vriendin gierde de wind om het dijkhuis. De sloot was stijf bevroren. Op de hooizolder zette ze de elektrische deken op drie en drapeerde extra dekens op het bed, dat er uit begon te zien als de gezinsslaapplaats in een yurt.
We kropen tegen elkaar aan. Lepeltje lepeltje. Toch duurde het lang voor ik me enigszins behaaglijk begon te voelen. Want daarbuiten, veel te dichtbij, raasde de storm als een wild beest. Het vloog klapwiekend op en dook bloeddorstig neer, keer op keer, scheerde rakelings langs het arme dak van ons schulpje of beukte er vol tegenaan. Alles piepte, rammelde, knarste en floot. Storm in november kan gezellig zijn, vooral als het regent en het vuur knettert in de houtkachel. Maar nu, in deze zogenaamde lente, vind ik het alleen maar unheimisch. 'Het is net als met mensen die te vroeg dood gaan,' zei mijn vriendin. 'Dat is erger, omdat het niet hoort.'


(Illustratie door Rosanne van Spaendonck. Ter gelegenheid van het driehonderdste stukje op dit blog heeft ze ook de opmaak maar eens verfrist)

Geen opmerkingen: